v./m. (-n),
1. al wat gegeven wordt, gift, geschenk: bedankt voor al je goede gaven; m.n. offerande aan de godheid, aalmoes aan de armen -..milde gaven offeren; gift, geschenk van de godheid of van de natuur: Apolloons —, het dichterlijk genie; Bacchus’ —;
2. vermogen van het lichaam of de geest als een geschenk van God of de natuur beschouwd, aangeboren uitstekende hoedanigheid; begaafdheid of talent, meestal in tegenstelling met de door oefening of inspanning verworven bekwaamheden: hij bezat de van de welsprekendheid; een man van grote gaven, met bijzondere talenten.