(garneerde, heeft gegarneerd),
1. (van kledingstukken, sieraden enz.) ze met een opnaaisel of boord van een andere, veelal fijnere of kostbare stof beleggen of omzomen: een kleedje met franje gegarneerd; een met fluweel en kantwerk gegarneerde japon; bij uitbreiding ook van een schotel met spijs: rondom met toevoegsels versieren, opmaken;
2. (scheepvaart) het in een laadruim tegen de scheepswand en tegen de delen van het scheepsverband, alsmede tussen de verschillende soorten lading aanbrengen van b.v. papier, jute of hout, om onderlinge beschadiging te voorkomen (ook de ➝buikdenning kan tot de garnering worden gerekend);
3. (bij aardewerk) oren en tuiten aanbrengen.