Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fluweel

betekenis & definitie

[Lat. villus, wollig haar], o. (fluwelen),

1. poolweefsel, meestal van katoen, soms rayon, zijde, met een zacht, regelmatig gesloten haardek van rechtopstaande vezels: een japon van zwart -;
2. wat door zachtheid aan de stof fluweel doet denken: het — van haar wangen; 3. (metonymisch) fluwelen zittingen of kussens; op — zitten, een gemakkelijk leven hebben; (ook) een onbedreigde positie innemen.

ad 1. Het haardek van fluweel ontstaat door toepassing van in het weefsel verankerde garenlusjes, die na het weven worden opengesneden, geschoren, geborsteld, gestoomd. Op dezelfde wijze geweven, maar dan met een lengteribbinding zijn corduroy en manchester.

Fluweel lijkt op pluche, dat meestal van wolachtige vezels wordt gemaakt met behulp van een andere weefmethode.