bn. (-der, -st),
1. (van geld of geldswaardig papier) geldig als wettig betaalmiddel: gangbare munt, ook fig. voor wat algemeen geaccepteerd of gebruikt wordt; van plaatsbiljetten, toegangskaarten enz. geldig: bij de benefietvoorstelling zijn de abonnementskaarten niet -;
2. (oneig., van woorden, zegsw., uitdr., ofwel, bij uitbreiding, van de taal waarin zij vervat zijn) algemeen verstaanbaar en in gebruik: is dat nu goed en Nederlands?; gangbare uitdrukkingen;
3. (van koopof handelswaren) gewild, in trek: weinig gangbare artikelen; (van gevoelens, meningen, denkbeelden) algemeen heersend, in omloop: er zijn omtrent de bevoegdheden van de staat denkbeelden — van gevaarlijke strekking; (van geschriften) in de publieke smaak vallend, in de mode;
4. gezegd van schroeven en instrumenten met schroefdraad met betrekking tot de gemakkelijkheid waarmee zij de draad (b.v. in een moer) volgen.
