[Lat. fungi, verrichten], v. (-s),
1. uitoefenen van een ambt, vervulling van een taak of werkkring: in treden; nog in — zijn; beledigen van een ambtenaar in —;
2. ambt, taak: de — van rechter;
3. (taalkunde) betekenis die woorden kunnen krijgen door hun groepering in de zin;
4. (biologie) de rol die een cel, een orgaan of deel van een organisme speelt in de levensprocessen (e) ;
5. (psychologie) aanduiding van algemene dispositie tot activiteit (e): de — van waarnemen of denken, of van de taak ten opzichte van een bepaald doel: het gezin vervult een — in verband met de opvoeding;
6. (wiskunde) veranderlijke grootheid, die als zodanig van een of meer andere afhangt (e);
7. (sociologie) objectieve werking en gevolgen, tegenover subjectieve motieven of doeleinden, die wel achter de activiteit kunnen liggen (e);
8. (scheikunde) chemische werking (zie functionele groep).
(e) BIOLOGIE. Bouw en functie vertonen zeer nauwe betrekkingen. In vele gevallen kan de functie met grote waarschijnlijkheid uit de bouw van een orgaan worden afgeleid. De tak van de biologie die dit verband van bouw en functie onderzoekt, heet functionele morfologie. Het begrip functie wordt overigens niet alleen op cellen, organen, e.d. toegepast, maar ook op kleuren, gedragspatronen, zang enz. Waar in de biologie de vraag gesteld wordt naar het ‘waartoe’ van een bepaald verschijnsel, d.w.z. naar de betekenis van het verschijnsel voor het voortbestaan van het organisme of zijn nakomelingen, stelt men de vraag naar de functie. Zie finaliteit. FILOSOFIE.
Functie is vooreerst te omschrijven als de eigen en geheel specifieke rol die een element in een omvattender geheel speelt. Ook kan men functie omschrijven als de eigenschap van een dynamisch systeem bepaalde gedragingen te produceren. De structuur van het systeem en de wijze waarop de relaties tussen de elementen van dat systeem geaard zijn, bepalen die eigenschap. Zodoende kan één en dezelfde functie door verschillend geaarde structuren tot stand gebracht worden. Reeds uit deze omschrijving kan men afleiden dat het begrip functie met het begrip relatie zo nauw samenhangt, dat men functie veelal als bijzondere vorm van relatie ziet.
Zowel in de biologie als in de psychologie, de sociale wetenschappen, de informatietheorie en de systeemtheorie speelt het begrip functie een grote rol. Een zelfstandige bepaling van het begrip functie in de moderne filosofie ontbreekt echter vrijwel geheel. Van belang voor het moderne filosoferen is Ernst Cassirers scheiding tussen Substanzbegriff en Funktionsbegriff. Cassirer gaat hiermede in de richting van een structurele filosofie, doordat hij het Reihenordnungsprinzip invoert. Volgens dit principe worden objecten niet door hun eventueel gemeenschappelijke eigenschappen, maar door functies bijeengebracht. Cassirers filosofie van de ‘symbolische vormen’ maakt van dat zelfde principe gebruik: symbolische vormen, zoals wetenschap, taal, religie, kunst, zijn dan uit hun respectieve functies afleidbaar.
In de moderne kennistheorie wordt nog duidelijker zichtbaar dat er geen manifest zelfstandige filosofische taak voor het functiebegrip is weggelegd. Kennistheoretisch wordt meer naar het sociologische dan het psychologische functiebegrip verwezen. Het functionele verklaringsmodel neigt ertoe, vooral in de sociologie van T.Parsons, organicistisch te worden, d.w.z. om bestaande structuren en functies als één geheel te zien en dat geheel als absolute noodzaak voor elke ordening te aanvaarden. Met de kritiek van J. Habermas op de organicistische implicaties is de problematiek van het functiebegrip opnieuw in het filosofisch debat gebracht.
LITT. G.Frege, Funktion und Begriff (1891); E. Cassirer, Substanzbegriff und Funktionsbegriff (1910); E.Cassirer, An essay on man (1944); E.Nagel, The structure of Science (1961); J.Habermas, Zur Logik der Sozialwissenschaften (1967). PSYCHOLOGIE. De term functie wordt hier in allerlei zin gebruikt: nl. als aanduiding van algemene disposities tot activiteit (waarnemen, denken, enz.), als afhankelijkheidsverhouding tussen variabelen, maar vooral als taak ten opzichte van een bepaald doel (gezin, milieu enz. hebben een functie in de opvoeding van het kind). Het functiebegrip in eerstgenoemde zin staat centraal in de functionalistische psychologie.
In de psychologie van arbeid en organisatie wordt functie gezien als een afgerond geheel van taken die door één persoon worden verricht. Elke taak kan worden opgesplitst in processen. Elk proces bestaat weer uit een samenhangende reeks van arbeidshandelingen. E. Jacques merkt in dit verband op dat iedere taak bestaat uit:
1. een voorgeschreven gedeelte; de uitvoering daarvan vindt plaats volgens nauwkeurig uitgestippelde voorschriften, zonder keuzemogelijkheden of eigen interpretatie en met de mogelijkheid van objectieve controle; deze voorschriften worden door instructie overgedragen aan de ondergeschikten;
2. een naar eigen inzicht te bepalen gedeelte, waarbij de betrokkene voor een zekere tijdsduur vrij wordt gelaten in het kiezen van de meest geschikte alternatieven voor het bereiken van een op dat niveau gesteld doel; hierbij is sprake van delegatie. Het niveau van een functie wordt in Jacques’ gedachtengang geheel bepaald door het zgn. ‘vrije’ gedeelte, waarvoor men de functionaris als mens nodig heeft (zie functieanalyse).
LITT. E.Jacques, Equitable payment. A general theory of work, differential payment and individual progress (1961).
SOCIOLOGIE. De Amerikaanse socioloog R. K. Merton onderscheidt manifeste en latente functie. De eerste is bewust bedoeld en erkend door de groepsleden, de laatste niet bewust bedoeld en niet erkend. Het kopen van dure consumptiemiddelen heeft dus als manifeste functie: de efficiënte bevrediging van een materiële behoefte, als latente functie: statusverhoging.
De sociologie kan ook het wiskundig begrip functie gebruiken, waarmee het verband tussen verschillende afhankelijke grootheden wordt aangeduid. Vele sociale verschijnselen zijn echter niet kwantificeerbaar en dan kan men slechts spreken van een functionele afhankelijkheid of relatie. Zo zou volgens Marx de godsdienst een functie zijn van het economisch leven, d.w.z. van het laatste afhankelijk zijn. Er zijn dus twee functie begrippen:
1. een sociaal verschijnsel kan worden gezien in functie van een ander;
2. een sociaal verschijnsel heeft een functie, d.w.z. een werking overeenkomstig het biologisch begrip (zie onder BIOLOGIE). Bij dit laatste begrip komt, in de sociologie evenals in de biologie, functie te staan tegenover structuur. Vandaar dat de voorkeur uitgaat naar het tweede begrip functie.
Beide begrippen nemen een zo belangrijke plaats in de sociologie in, dat deze grotendeels een structureel-functionele analyse van de sociale verschijnselen vormt. Dit mag zeker als vooruitgang worden gezien. In het functionalisme wordt zelfs aangenomen, dat ieder sociaal verschijnsel in elke cultuur een vitale functie heeft, dat deze functie integrerend werkt voor de gehele cultuur, en dat zij onvervangbaar is. Merton bracht hier tegenin dat er ook sociale verschijnselen zijn zonder functie, en zeker zonder een vitale functie, b.v. allerlei traditionele ceremoniën, die vroeger wellicht zin hadden. Een godsdienst werkt gewoonlijk integrerend voor de eigen leden, maar in een volk met meer dan één godsdienst kan de onderlinge strijd desintegrerend werken voor het gehele volk, d.w.z. voor de groep werkt de godsdienst functioneel, voor het geheel soms disfunctioneel. Door verandering van de cultuur kunnen sommige verschijnselen hun functie verliezen, omdat deze door andere worden overgenomen. In de kritiek op het functionalisme wordt vooral gewezen op de eenzijdigheid ervan en op de (positivistische) verschraling daardoor van het begrip zin en zingeving.
LITT. Hofstra, Het functiebegrip in de sociologie (1946, ook in: Het sociale leven in al zijn facetten I, 1958); H.P.M.Goddijn. Het functionalisme in de sociologie (1963); R.K.Merton, Soc. theory and soc. structure (herz. dr. 1968); T.Parsons, Sociol. theory and modern society (1968). WISKUNDE. Het begrip functie speelt in alle onderdelen van de wiskunde een fundamentele rol. Indien V en W verzamelingen van getallen zijn en indien (op grond van een of andere afspraak) aan ieder getal x uit V eenduidig een getal uit W is toegevoegd, dan noemt men die toevoeging (of wat op hetzelfde neerkomt: die afspraak) een functie. Stelt men die functie (d.w.z. die afspraak) kortheidshalve door een letter voor, b.v. de letter f, dan stelt men het op grond van de afspraak f aan x toegevoegde getal uit W gewoonlijk door het symbool f(x) voor.
Het getal f(x) noemt men de waarde van de functie (de functiewaarde) in x. De functie is gedefinieerd op de verzameling V en heeft waarden in de verzameling W. Daar in het voorafgaande x ieder getal uit V kan voorstellen, noemt men x een onafhankelijk veranderlijke.
B.v.
1. Men kan afspreken, dat men op ieder geheel uur x van een bepaalde dag op een bepaalde plaats de barometerstand registreert. Deze afspraak is dan een functie. De verzameling V is hier de verzameling van alle gehele getallen van 0 tot en met 24. W is b.v. de verzameling van alle reële getallen. Men noemt de barometerstand een functie van de tijd x. Het is dikwijls gemakkelijk om in plaats van het woord ‘barometerstand’ ter afkorting één enkele letter, b.v. y te schrijven; men krijgt dan kortweg de formule y = f(x). Omdat de barometerstand y niet gedurende de gehele dag gelijk hoeft te blijven, zal y ook verschillende getalwaarden kunnen voorstellen. Men noemt daarom ook y een veranderlijke; omdat op een gegeven tijdstip x de getalwaarde van y door de barometer bepaald wordt, heet y afhankelijk veranderlijk.
2. Men kan afspreken om aan ieder getal x uit een zekere verzameling V van reële getallen het getal x5 — 7x3 + 3 toe te voegen of om aan x het getal x5 — 7x3 + 3 toe te voegen als x geheel is, maar het getal (x — 1) (x + 1) als x niet geheel is.
Het is zeer eenvoudig, nog zeer veel gecompliceerder afspraken te maken. Hieruit ziet men, hoe onnoemelijk groot het aantal functies is, dus hoe algemeen het begrip functie is.