o., (ook: connaatwater, fossiel water), water dat tijdens de afzetting van een sediment in de poriën werd ingesloten en niet meer aan de kringloop van het water deelneemt.
Dikwijls is een goed geconsolideerde, ondoorlatende kleilaag te onderkennen, die het formatiewater scheidt van het daarboven voorkomende onder invloed van de kringloop staande grondwater. In de poriën van een sediment kan na klink en compactie (zie diagenese), waarbij het poriënvolume zeer veel kleiner wordt en het uitgeperste water gaat migreren, een deel van het tijdens de formatie in het sediment gevangen water achterblijven. De in het water opgeloste stoffen veranderen van concentratie en samenstelling. Na langdurige isolatie bereikt het formatiewater een chemisch en fysisch evenwicht met het sediment.