[Lat. fibra, vezel, Gr. blastos, knop, kern], v. (-en), langgerekte cel met uitlopers, waaruit alle soorten bindweefsel ontstaan.
De fibroblasten vormen zowel vezelstoffen (collageen, elastine) als grondsubstantie. De fibroblast vertoont alle kenmerken van een zeer actieve cel met veel mitochondriën en een duidelijk ruw endoplasmatisch reticulum (zie cel). Als de bindweefselvorming voltooid is, veranderen de fibroblasten in veel minder actieve zgn. fibrocyten. zie bindweefsel.