[Lat. exceptio], v. (-s), uitzondering: een —met iemand (iets) maken; bij —; (recht) middel van verdediging of verweer tegen een ingestelde eis dat, indien gegrond, een onderzoek van de eis en van het overige verweer overbodig maakt.
In het Romeinse recht was exceptio dat deel van de formula waarin op verzoek van gedaagde een exceptief verweer (derhalve een zijdelings verweer dat, zonder de beweringen van de eiser rechtstreeks aan te tasten, toch het stranden van diens eis ten gevolge moest hebben) was opgenomen. Zo gaf opening van de exceptio doli de rechter de mogelijkheid om met bedrog, aanwezig bij het sluiten van de overeenkomst, of om bedrog of onbehoorlijk gedrag, aanwezig in een later stadium, bij zijn uitspraak rekening te houden.
De vigerende Ned. wet onderscheidt het verweer van de gedaagde in excepties en verdediging ten principale (verweer ten gronde, betreffende de hoofdzaak) en verbindt verschillende gevolgen aan deze twee soorten verweer (artt. 141 en 348 WBv). Excepties moeten bij het eerste antwoord worden voorgesteld en kunnen daarna of in hoger beroep niet meer voor het eerst worden aangevoerd. Welke verweermiddelen tot de excepties behoren staat niet volkomen vast. Het schijnt juist en doelmatig het gebied der excepties te beperken tot de verweermiddelen, die aan het procesrecht zijn ontleend. Voorbeelden van zulke processuele verweren zijn: de exceptie van onbevoegdheid van de rechter, de exceptie van beraad van erfgenamen, het beroep op nietigheid van de dagvaarding, op het verstreken zijn van de appeltermijn of op berusting. Sommige materieelrechtelijke verweermiddelen, zoals de peremptoire excepties, worden ook wel excepties genoemd, maar zijn het niet en zijn door de rechtspraak steeds tot de verdediging ten principale gerekend.
De exceptie van onbevoegdheid en de exceptie van beraad worden vóór alle andere verweren voorgesteld en worden in beginsel afzonderlijk behandeld en vooraf berecht (artt. 141 lid 3 en 154 WBv). Zie peremptoir.
In België is exceptie eveneens een verdedigingsmiddel, dat er toe strekt de vraag van een eiser in rechte in opschorting te houden tot wanneer een bepaalde tijd verstreken is of een bepaalde formaliteit werd vervuld. De voornaamste excepties zijn over de bevoegdheid van de rechtbank, over de zekerheidsstelling voor voldoening van het vonnis, over verknochtheid of samenhang, de opschortende exceptie bij oproeping tot vrijwaring, de exceptie van nietigheid, de opschortende exceptie van boedelbeschrijving en beraad (artt. 851 tot 867 Ger. Wbk.). De opschortende excepties moeten tegelijk voorgedragen worden en elk vóór elk verweer aangaande de zaak zelf. De rechter kan de excepties bij de hoofdzaak wegen en de partijen gelasten alle rechtsmiddelen tegelijk voor te dragen (art. 869 Ger. Wbk.).