[Fr. excentricité, uitmiddelpuntigheid], v. (-en),
1. ligging buiten het middelpunt, afstand van draaipunt tot middelpunt;
2. (in een ellips) lineaire —, de halve afstand van de brandpunten; de numerieke —,de brandpuntsafstand gedeeld door de grote as van de ellips;
3. (fig.) buitenissigheid, afwijkende eigenaardigheid, neiging zich op opvallende of grillige wijze te gedragen.
De excentriciteit van een ellips wordt aangegeven met e. Men onderscheidt:
1. de lineaire excentriciteit, d.i. de afstand van het brandpunt tot het middelpunt; als a en b resp. de halve grote en kleine halve as zijn, geldt e = √(a2 — b2);
2. de numerieke excentriciteit, d.i. de lineaire excentriciteit maal de halve grote as (dus ae).