voornaamwoordelijk bw.,
1. naar, in de richting van het genoemde of bedoelde: hij sloeg —; ik keek -; gevolgd door toe ter uitdrukking van het punt waarop de beweging gericht is: ik ging — toe;
2. (zonder gedachte aan richting) bij ww. die een aandoening, werking, verlangen enz. uitdrukken; — luisteren; geen oren hebben, er niet voor voelen; — verlangen;
3. ter uitdrukking van een verhouding of overeenkomst: dat is —, zoals men in de gegeven omstandigheden kan verwachten (veelal ongunstig).