Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

clerus (klerus)

betekenis & definitie

[Lat. →Gr. kleros, lot, aandeel, erfdeel], m., de geestelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk in het algemeen, van een bepaald land of bisdom, of van een bepaalde ritus: de Ned. —, de oosterse —.

(e) Clerus is vanaf het begin van de 3e eeuw de geijkte aanduiding geworden van allen die deel uitmaken van de geestelijke stand of van de geestelijkheid; voordien werd de term wel op heel het christenvolk toegepast (vgl. 1 Petr.5,3). Sedert de 11e eeuw maakt men onderscheid tussen reguliere en seculiere clerus: de eerste bestaande uit leden van een kloostergemeenschap, de laatste (de leden, ook wel wereldgeestelijken genoemd) behorende tot een bisdom. Volgens het Kerkelijk Wetboek van 1917 werd iemand lid van de clerus (clericus) door het ontvangen van de tonsuur (kruinschering). Sedert 1972 gaat iemand pas door het ontvangen van de diakenwijding tot de clerus behoren.