Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

chromosoom

betekenis & definitie

o. (-omen), (ook: kerulis), min of meer staafvormig, kleurloos lichaampje, voorkomend in de kernen van de cellen van plant, dier en mens.

(e)Chromosomen zijn microscopisch kleine lichaampjes met een voor de plant of diersoort kenmerkend aantal, vorm en grootte. In het ruststadium van de kern zijn zij als dunne draden aanwezig en, na kleuring, als een diffuus chromatinenetwerk zichtbaar. Door spiraalsgewijze verdichting krijgen de draden tijdens de kerndeling (mitose en meiose) hun karakteristieke vorm. Zij bestaan uit twee draden (chromatiden), die door een insnoering (centromeer) bijeen worden gehouden. Als het centromeer zich deelt, gaan de twee draden uit elkaar, waarbij de centromeren voorop gaan. Soms is nog een zgn. secundaire insnoering aanwezig waar de nucleolus (bijkern) gevormd wordt.

Door hun grootte en vorm (die vooral afhangt van de positie van de insnoeringen) kunnen de chromosomen in een cel van elkaar onderscheiden worden. Bij dieren en hogere planten blijken de chromosomen twee aan twee gelijk te zijn; één lid van elk paar is van de moeder, het andere van de vader afkomstig. Van soort tot soort verschillen de aantallen chromosomen zeer sterk: van 2 bij de spoelworm Ascaris univalens tot 1260 bij de varen Ophioglossum reticulatum. Bij de meeste soorten ligt dit aantal echter tussen 10 en 80. De mens heeft 46 chromosomen. Door de verschillen in aantal, vorm en grootte hebben vele systematische groepen een karakteristiek chromosoomportret (karyogram).

De chromosomen zijn de dragers van de erffactoren (→gen). De erffactoren liggen lineair gerangschikt (‘op een rijtje’) op het chromosoom, hetgeen zichtbaar is bij de →reuzenchromosomen, die vooral bij vliegen en muggen in bepaalde weefsels voorkomen, en een typische opeenvolging van lichte en donkere banden hebben. Men kan in de afzonderlijke bandjes bepaalde erffactoren lokaliseren (→-cytogenetica). De verschijningsvorm van de bandjes hangt samen met de activiteitstoestand van het betreffend gen.

Bij bacteriën en virussen (Prokaryota) die geen kern en echte chromosomen bezitten, bestaat het erfelijk materiaal uit één enkelvoudige vaak cirkelvormige draad van desoxyribonucleïnezuur (DNA). In de chromosomen van hogere organismen (Eukaryota) komen naast het DNA ook RNA en proteïnen voor. Hoe zij te zamen het chromosoom opbouwen, is niet bekend.

Naast 22 paar zgn. autosomen zijn er in menselijke cellen nog twee geslachtschromosomen (allosomen of heterosomen) aanwezig, genaamd XX bij de vrouw, en XY bij de man. Sinds 1959 is bekend dat bij bepaalde ziekten en afwijkingen een ongebruikelijk aantal chromosomen voorkomt. Zo worden b.v. bij mongoloïde idiotie (Down-syndroom) meestal 47 in plaats van 46 chromosomen gevonden. Ook afwijkingen in de bouw van bepaalde chromosomen gaan soms gepaard met ziekelijke afwijkingen van het individu. Een onderzoek van de voorhanden chromosomengarnituur (→karyogram) kan dus van belang zijn voor het stellen van een juiste diagnose. Het is mogelijk een karyogram te maken van cellen uit het vruchtwater van de ongeboren vrucht afkomstig. Aldus kunnen in een vroeg stadium bepaalde chromosoomafwijkingen worden vastgesteld.