Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

adel

betekenis & definitie

adel, m., 1. hoedanigheid van tot de bevoorrechte, in historische zin eerste maatschappelijke stand te behoren: hij is van hoge, lage zijn bewijzen, tonen dat men tot de adelstand behoort; Hoge Raad van Adel, raad, college van toezicht voor de belangen van de adel (Ned. staatsinstelling); 2. de stand van de edelen; de gezamenlij ke edelen : de Nederlandse —, al de edelen in Nederland; 3. (fig.) edelheid, verhevenheid, voortreffelijkheid: de — van zijn ziel; 4. som van goede eigenschappen, m.n. met het fokken.

SOCIALE GESCHIEDENIS De adel is de bevoorrechte stand in stam of staat die in bestuur en/of krijgswezen veelal een bijzondere functie vervulde. De adel heeft talloze historische vormen aangenomen. In de Europese geschiedenis was de adel belangrijk tijdens de middeleeuwen (leenstelsel, ridderwezen). De opkomst van absolutisme en burgerdom tastte van de 14e eeuw af zijn positie aan. Bovendien ondermijnde de invoering van huurtroepen en de uitvinding van het buskruit zijn militaire betekenis. Buiten Europa kende vooral Japan een adel met feodale trekken en een geprononceerd-militaire erecode. De adel heeft thans nergens meer de betekenis, die hij vroeger had.

RECHT In Nederland wordt adeldom door de koning verleend (art. 74 GW.), een mogelijkheid, die overigens in onbruik is geraakt. Vereisten om tot de adel te kunnen behoren zijn niet gesteld. Vreemde adeldom kan door een Nederlander niet worden aangenomen. Men onderscheidt vanouds wel de verlening in erkenning, inlijving en verheffing. Erkenning heeft plaats indien de begunstigde behoort tot een geslacht dat oudtijds in Nederland adellijk was (d.w.z. waarvan de leden zowel voor als na 1579 als edelen ter statenvergaderingen beschreven zijn geworden of in enig gewest als edelen ten Landdag verschenen waren); inlijving, indien hij behoort tot een geslacht dat thans of voorheen in den vreemde adellijk is of v/as;verheffing, indien zijn geslacht niet tot de adel behoort.

De titels die in Nederland kunnen worden verleend, zijn die van ridder (vrouwelijk: jonkvrouw), baron, burggraaf, graaf, markies, hertog en prins. Bovendien kan worden verleend het predikaat van jonkheer, welk predikaat op alle afstammelingen overgaat en dat gevoerd kan worden door ieder die tot de adel behoort voorzover geen recht op een hogere titel verleend is (KB 13.2.1815, Stbl. 15). Er bestaat geen KB waarin de titels van de Ned. adel worden geregeld, maar er is een missive van de Secretaris van Staat d.d. 4.2.1816 over de rangkronen van de adel en daaruit kan men het bestaan van de bovengenoemde titels afleiden. Onze GW kent geen bepaling dat bij verlies van de Ned. nationaliteit de Ned. adeldom verloren gaat. Zo hebben alle geslachten, die in het bezit zijn van een adelsdiploma verleend door Koning Willem i hun Ned. adel behouden, ook al kozen zij na 1830 voor de Belg. nationaliteit. Er zijn dus verschillende geslachten wier leden geen Nederlanders zijn, maar die wel recht hebben op een Ned. adellijke titel of predikaat. Bij deze titels komen ook die van prins, hertog, markies en burggraaf voor, welke thans in Nederland ontbreken, afgezien van de titel prins of prinses bij de leden van het Koninklijk Huis.

In België heeft de koning, krachtens art. 75 GW., het recht brieven van adeldom te verlenen, zonder ooit enig voorrecht daaraan te mogen verbinden. Titels van adel zijn dus, doorgaans erfelijke, eretitels welke de rechtskundige staat van de persoon niet wijzigen, maar als dusdanig beschermd worden door de wet. Die titels zijn dezelfde als in Nederland. Strafbaar is hij, die zich in het openbaar titels van adel toekent, welke hem niet toekomen (art. 230 WStr.). Het tijdelijk of definitief verlies van het recht enige titel van adel te dragen, kan het gevolg zijn van strafrechtelijke veroordelingen (artt. 19, 31 WStr.). Een lijst van de personen, die bevoegd zijn Belg. titels van adel te voeren, verschijnt elk jaar in Almanach Royal.

In andere landen komen nog andere titels voor met vaak een andere rangorde. Men kent daar vaak ook persoonlijke adeldom die dus niet erfelijk is. Vrijwel overal zijn de bijzondere voorrechten van de adel afgeschaft, elders is het dragen van adellijke titels verboden (Oostenrijk, Noorwegen, Portugal en de communistische landen), of eenvoudig af geschaft (Italië, Japan). In Groot-Brittannië worden regelmatig door de koning belangrijke figuren uit politiek, cultuur en wetenschap in de adelstand verheven. De titel gaat alleen op de oudste zoon over, zoals in de oude adel, of kan zuiver persoonlijk blijven (zgn. life peers en knights bachelors). Nog steeds is in dit land de invloed van de oorspronkelijke adel op de gang van zaken in het land groot. Het belangrijkste staatkundige recht van de Britse adel is het krachtens zijn stand zitting nemen in het Hogerhuis, hetgeen beperkt is tot de ^-peers (de Engelse peers allen, de Schotse een vertegenwoordiging van 16).

Pauselijke adel. Zowel aan geestelijken als aan leken verleent de Heilige Stoel de adellijke titels van hertog, markies, graaf, baron, burger (patriciër of edelburger) van Rome, patriarch, aartsbisschop en bisschop, rechtens of door gunstverlening. Troonassistenten zijn daardoor tevens graven van Rome. De grootkruisdragers in de Pius (ix)-orde zijn erfelijk in de adelstand opgenomen.

DIERENHOUDERIJ. Het uitgesproken aanwezig zijn van alle goede eigenschappen van een ras bij een huisdier maakt dat individu tot een dier met adel. Het vertoont een harmonische lichaamsbouw en maakt een edele indruk. Het meest wordt dit begrip gebruikt voor paarden en runderen.