Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

adat

betekenis & definitie

adat - a'dat [Arab. hadat, het terugkerende], m., traditie (als aanvulling op de wet); vandaar traditie, gewoonte in de ruimste zin; daaronder vallen zeden en gebruiken op elk levensgebied ; (fig.) de parlementaire —, e.d., het geijkte gebruik. Het woord adat werd in een aantal Indonesische talen overgenomen om algemeen geldende gewoonten of instellingen aan te duiden. Adatrecht is het ongeschreven volksrecht in Indonesië.

De term kwam in de eerste decennia van de 20e eeuw in zwang om het ongecodificeerde recht van de Indonesiërs en zgn. ‘vreemde oosterlingen’ van het voormalig Ned.-Indië aan te duiden. De oorzaak van het in gebruik komen van de benaming adatrecht, aanvankelijk in het (wetenschappelijk) spraakgebruik, maar later ook in officiële geschriften, was voornamelijk gelegen in de ontoereikendheid van de wettelijke terminologie.

De benaming adatrecht is voor het eerst gebruik door C.Snouck Hurgonje in diens werk De Atjehers (2 dln. 1893—94). Grote invloed op de kennis en de wetenschap van het adatrecht is uitgeoefend door de Leidse hoogleraar, C.van Vollenhoven, wiens standaardwerk, Het adatrecht van Ned. -Indië (3 dln. 1906—18), een volledige beschrijving bevat van de inhoud en de systematiek van het adatrecht der 19 Indonesische rechtskringen. Het verschil tussen westers-continentaal recht en adatrecht is vooral hierin gelegen, dat het laatste zich vormt en richt naar het direct waarneembare dagelijkse leven in kleine rechtsgemeenschappen en derhalve in mindere mate de abstracties kent, die het westerse recht eigen zijn. Van Vollenhoven slaagde er niettemin in de systematiek van het adatrecht zichtbaar te maken.

Hoewel vóór de Tweede Wereldoorlog veel meningsverschil bestond over de vraag, of naar unificatie van het recht in Indonesië, meer of minder stoelend op westerse rechtsvormen, moest worden gestreefd, dan wel dat het adatrecht aan zijn eigen ontwikkeling moest worden overgelaten, heeft het adatrecht in rechtspraak en praktijk goeddeels zijn geldingskracht kunnen behouden. In het na-oorlogse Indonesië wordt opnieuw onderzocht, welke de plaats en de invloed van het adatrecht zullen zijn in het kader van een tot ontwikkeling te brengen eenvormig nationaal recht. De term adatrecht is nu vervangen door de officiële benaming hukum pantjasila, die doelt op de vijf (grondwettelijke) grondslagen van de staat: goddelijke almacht, humaniteit, nationaal besef, democratie en sociale rechtvaardigheid.

In de omstreeks 1965 herleefde adatrechtstudie wordt minder dan voorheen de nadruk gelegd op de regionale verscheidenheid van dat volksrecht en meer op het streven dat recht te vatten in zijn nationale omvang, zodat de gemeenschappelijke elementen in het nationale recht naar voren kunnen worden gebracht.

LITT. G.A.Wilken, Opstellen over adatrecht (uitg. door F.D.E. van Ossenbruggen, 1926); B.ter Haar Bzn, Beginselen en Stelsel van het adatrecht (1939); M.M.Djojodiguno, Wat is recht? (1969); Moh. Kusnu, Introduction to Indonesian adat law (1971).

< >