Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebruiken

betekenis & definitie

(gebruikte, heeft gebruikt), zich hetzij geregeld, hetzij bij een bepaalde gelegenheid bedienen van, gebruik maken van: een stuk papier —; een mantel — voor de regen; de koopman vroeg ons of we niets konden — ,niets nodig hadden ;iets best kunnen —, er zeer veel aan hebben; (van werktuigen) ermee verrichten waartoe zij bestemd of dienstig zijn: hamer en nijptang —; de agenten moesten de wapenstok — om de zaal te doen ontruimen; iets weten te —, er zich goed van kunnen bedienen, het weten te hanteren; zijn pen weten te —, met de pen weten om te gaan, een goede stijl of schrijftrant hebben; hij weet zijn handen te —, hij is praktisch en handig; zijn tong weten te —, goed praten; zijn ogen —, goed rondkijken om alles op te nemen; zijn eigen ogen —, uit eigen ogen zien, met zijn eigen oordeel te rade gaan; zich van iets bedienen om er wat van te maken of ermee toe te bereiden: vermicelli in de soep —; van spijzen en dranken: ze nuttigen, hetzij als gewoonte of bij een bepaalde gelegenheid: vlees —; wilt u ook iets —?, het een of ander nuttigen, m.n. als verversing; drinken: hij gebruikt een beetje te veel; een maal —, het nuttigen; een geneesmiddel inwendig of uitwendig —, aanwenden; kinine —, innemen; veel geld in de handel —, in het groot inkopen; van ruimte-uitgebreidheden: een zolder —; deze kamer — we niet; van onstoffelijke zaken: iemands hulp —, zich ervan bedienen; raadplegen:een atlas —; welke bronnen hebt u bij de samenstelling van uw werk gebruikt?; zijn verstand —, behoorlijk nadenken; iets als middel — tot zeker doel, het daartoe aanwenden; geweld, list, bedrog —, (macht, gezag, rechten, invloed enz.) tot bereiken van een bepaald doel aanwenden; bij de rechtspraak toepassen, rechtspreken, volgens zeker recht: in kerkelijke zaken gebruikt men er nog het canonieke recht; (van gunstige gelegenheden, omstandigheden, toestanden enz.) ze zich ten nutte maken, er zijn voordeel mee doen; van de tijd: zijn tijd goed —, aanwenden, besteden; hij heeft zijn vakantie goed gebruikt en is nu klaar voor zijn examen; (van woorden, namen, uitdr., zegsw. enz.) zich ervan bedienen; weinig woorden —, karig zijn met zijn woorden, ofwel kort over iets spreken of schrijven; hij gebruikte weinig woorden, wist het kort en bondig te zeggen; iemands woorden —, zich met iemands woorden uitdrukken, iemands woorden tot de zijne maken; iemands naam —, als aanbeveling bij anderen om ergens toegelaten te worden; Gods naam ijdel —, Gods naam lichtvaardig en zonder enig doel aanroepen, die misbruiken, vloeken; (van redenen, bewijsgronden, voorbeelden, spr., gelijkenissen enz.) er zich van bedienen, ze bijbrengen of aanvoeren; (van personen) dienst, nut hebben van: ga maar weg, ik kan je niet —; iemand weten te —, van zijn bekwaamheid, macht of invloed profijt weten te trekken; (ook) weten welke arbeid voor hem de geschiktste is; zich laten —, zijn diensten ten beste geven; meest in verachtelijke zin, zich tot lijdzaam werktuig in de hand van anderen stellen; zich voor alles laten —, zich tot allerlei lage en vernederende diensten lenen; hengsten, stieren enz. —, ze tot de voortplanting laten dienen, ze laten dekken, springen enz.; een meisje, een vrouw —, er zich van bedienen.