Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

aardappelmoeheid

betekenis & definitie

aardappelmoeheid - v., een ziekte bij aardappelen die veroorzaakt wordt door een aaltje, Heterodera rostochiensis.

Het aaltje vormt cysten op de wortels der planten, die daardoor achterblijven in ontwikkeling.

Ziekteverschijnselen verschijnen pleksgewijs in het gewas, afhankelijk van de besmettingsgraad van de grond. De aaltjespopulatie, en daarmee de hevigheid van de aantasting, nemen toe bij te frequente verbouw van voor deze ziekte vatbare aardappelrassen. De gedachte dat de slechte ontwikkeling van het gewas bij herhaalde verbouw van aardappelen te wijten zou zijn aan ‘moeheid’ van de grond leidde tot de huidige benaming van deze ziekte.

Om een toeneming van de besmetting van de grond tegen te gaan werd in 1949 voor Nederland de Wet Bestrijding Aardappelmoeheid uitgevaardigd, vervangen door een AMVB van 24.5.1952 Stb. 288 (gebaseerd op de Planteziektenwet 1951 Stb. 96). Deze maatregel behelsde o.a. dat na elk aardappelgewas minstens gedurende 2 jaar geen voor het aardappelcystenaaltje vatbare gewassen geteeld mochten worden, en dat op grond met een aantoonbare besmetting geen aardappelen of tomaten (eveneens vatbaar) verbouwd mochten worden. Evenzo kan het telen van bol- en knolvormende bloemgewassen (behalve fresia’s) die eveneens tot verspreiding van het aaltje kunnen bijdragen, verboden worden.

Inmiddels zijn aardappelrassen met resistentie tegen de aardappelmoeheid ter beschikking gekomen, en chemische middelen ontwikkeld, waarmee het aaltje in de grond bestreden kan worden. Met het oog hierop werden de voorschriften in 1973 in dier voege gewijzigd dat ook een frequentere verbouw van aardappelen (eenmaal per twee jaar) tot de mogelijkheden behoort.

< >