Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

opschik

betekenis & definitie

versiering

uitspraak
[op-schik]

citaat
"Hoe zij, met dat weergaloze lichaam in dat onflatteuze jasschort en kapotte pantoffels, een krulletje op haar voorhoofd draait om toch iets van opschik te hebben!"
Bron: Una giornata particolare veranderde mijn kijk op mannen (Sylvia Witteman, de Volkskrant, 21 januari 2016)

woordfeit
Het (niet meer zo alledaagse) zelfstandig naamwoord opschik is een afleiding van het werkwoord opschikken 'versieren, in orde maken'. Daarin zit schikken, dat onder meer '(mooi) ordenen' betekent; het hier gebruikte voorvoegsel op- zit ook in bijvoorbeeld opsieren ('versieren') en oppoetsen ('mooi maken door te poetsen').
Andere betekenissen van schikken zijn onder meer 'regelen' en 'gelegen komen'. In ouder Nederlands kon schikken ook 'sturen, zenden' betekenen, net als schicken in het Duits, maar die betekenis is verdwenen.