Drie voormalige meren in Wûnseradiel die in 1876 en 1878 nagenoeg gelijktijdig werden ingepolderd.
Het Koude of Makkumer meer had een oppervlakte van ca. 305 ha. Het bij Jakleset erbij aansluitende Parregaaster of Zuidermeer (met de inham Feitemeer) mat ca. 342 ha., terwijl het vlak ten noorden van Workum gelegen Workumermeer (met daarin twee zgn. Kolken) 208 ha. groot was. Ten behoeve van afstroming en de scheepvaart werd in de concessie tot drooglegging bepaald dat er enkele kanalen moesten worden aangelegd. De zwaarste last vormde het Van Panhuyskanaal tussen de Warkumer Trekfeart bij Tjerkwerd en de Grutte Sylroede bij Makkum. Dat werd met nieuwe dijken aan weerszijden dwars door de Makkumermeerpolder aangelegd. De investering van de participanten in de N.V. De Friesche Landaanwinningsmaatschappij (een Brits-Nederlandse onderneming) loonde niet. Verschillende oorzaken: hoge kosten, slecht management, moeilijke omstandigheden, lastige waterbeheersing en ongunstige verkaveling leidden tot verliezen. Mede door de landbouwcrisis bracht de drooggelegde landbouwgrond te weinig op; een faillissement volgde. Een in de jaren 1970 geformuleerd plan om t.b.v. de recreatie het water in de meren terug te brengen verwierf geen steun en kwam niet tot uitvoering.
Zie: Thurkow, A.J., ‘De negentiende-eeuwse droogmakerij als winstobject', IB XLVIII (1986) 25-45.