Fries: mar.
Relatief groot water waarbij de doorsnee min of meer overeen komt met de gemiddelde breedte en lengte. Een plas, poel of wiel is in het algemeen kleiner. De naam van het betreffende water - al dan niet eindigend op ‘meer' - steunt vaak de opvatting of men met een meer of een ander vergelijkbaar water te maken heeft. Zo is het Aldtsjerkster Mar veel kleiner dan bijv. de Sâltpoel en heeft een rietmeer dikwijls een geringe oppervlakte. Een tweede kenmerk van een meer is zoet water. Zo werd de Zuiderzee na afsluiting Iselmar (& IJsselmeer) en de Lauwerszee, het Lauwersmar. Onder de Friese Meren verstaat men de meren en plassen die min of meer aaneengesloten van zuidwest naar noordoost (vanaf de Moarre tot het Burgumer Mar) midden door Fryslân lopen. Vroeger waren er op veel meer laaggelegen plaatsen kleine meren, ook in de kleistreken en langs de rivieren in zuidoost Fryslân. Rietproductie van deze meren was van belang voor dakbedekking en voor strooisel in koeienstallen. Bij veel boerderijen in de 16e eeuw behoorde dan ook een meer.
Ontstaan.
Sommige Friese meren zijn ontstaan doordat water achterbleef in een depressie in de pleistocene ondergrond of in een voormalige gletsjerbedding. Daarbij valt te denken aan (delen van) het Burgumer Mar, de merenband Hegemer Mar - Fluezen- Moarre en wellicht het Tsjûkemar. Weliswaar groeiden deze gebieden na de ijstijden grotendeels dicht met veen, met daarin soms een meerstal, maar na de ontginning van het landschap ten behoeve van agrarische ontwikkeling bleven deze plekken als waterrijke gebieden over. De gebrekkige waterbeheersing maakte dat laaggelegen land in elk geval 's winters als een meer werd beschouwd.
De meeste huidige meren en meertjes danken hun ontstaan aan menselijke activiteiten sinds de middeleeuwen. Verzilt veen werd vanaf de 9e eeuw gestoken en ter plekke verbrand om zout te verkrijgen. Daardoor zullen ook wel eens veenbranden zijn ontstaan, waarbij veen tot op de zandbodem verbrandde (& Selnering). Latere verveningsactiviteiten waren gericht op de productie van turf. Aanvankelijk gebeurde dat voor eigen en lokaal gebruik. De daling van de bodem door ontwatering was er de oorzaak van dat de petgaten vol water kwamen te staan en dat ze soms bij stormen uitwaaiden, waarbij tussenliggend land wegspoelde. Zo werden kleinere wateren groter. Op deze manier is o.a. het Snitser Mar ontstaan en dat gold bijv. ook voor de in de 19e eeuw drooggelegde meren in Wûnseradiel.
Het sinds de 16e eeuw door commerciële turfwinning ontstane nieuwe water leidde aanvankelijk wel tot nieuwe meren, zoals Het Meer (O. Heerenveen), maar dat water is in de loop van de 19e en 20e eeuw goeddeels drooggelegd en ingepolderd zoals ook de Haskerveenpolder (met daarin het oorspronkelijke Hornster Meer). Andere gebieden met water (recenter ontstaan) behielden het moerassige karakter zoals de Alde Feanen en de Deelen. Angst voor verdere uitbreiding van het water en de vraag naar meer landbouwgrond is er de oorzaak van dat sinds de 17e eeuw veel oude meren zijn drooggelegd. Dat gebeurde vooral met die, dicht aan zee, zoals de Staverse Meren en met die welke overwegend een kleibodem hadden bijv. het Wargaaster Meer, het Sensmeer. Ligging binnen een landbouwgebied leidde ook wel tot drooglegging zoals met de Hornster Meren (N. Joure) gebeurde.
Functie.
In midden Fryslân vormden de meren tot aan de komst van de gemotoriseerde scheepvaart uitstekende verbindingen voor de zeilende vrachtvaart. Doordat alle meren in verbinding stonden, en voor een deel staan, met andere meren, beschikte men over een uitgebreid en goed verkeersnetwerk. Verder was de visserij van een dermate groot belang dat naast de voorziening in eigen behoefte ook vis werd geëxporteerd (bijv. paling vanuit Heeg en Gaastmeer naar Londen). De huidige Friese meren vormen het grootste deel van de oppervlakte van de Friese boezem. Voor het waterbeheer zowel kwalitatief als kwantitatief zijn de meren onmisbaar. Zeker al sinds twee eeuwen bieden de meren ook goede recreatiemogelijkheden. Aanvankelijk alleen voor de plaatselijke bevolking, groeiden zij in de loop van de 20e eeuw tot een belangrijk Nederlands recreatiegebied voor watersport, waarbij het aantal Duitse toeristen groot is. Om aanlegvoorzieningen in te richten en te onderhouden werd de Marrekrite opgericht. Het Friese Merenproject wil de kwaliteit van het gebied verder verbeteren.
Namen Een aantal meren, poelen of plassen kreeg een officiële naam samengesteld met ‘mar' of in enkele gevallen ‘meer'. Het betreft: Aldtsjerkster Mar; Biggemar; Bokkumer Mar; Braandemeer, Brandemar; Burgumer Mar; Driezumer Mar; Easthimmer Mar; Eeltsjemar; Gânzemar; Grutte Gaastmar; Hegemer Mar; Hissemar; Hofmar; Jentsjemar; Jiskenhúster Mar; Kannedemeer, Ketelermar, Klaarkampster Mar; Kweamar; Lauwersmar; Lekmar; Modderof Hânsmar; Pikemar; Pikmar; Pingmar; Reidmar; Sânemar; Sânmar; Sipkemar; Terhernster Mar; Timertsmar; Waskemar; Waskmar; Wite Mar. In veel gevallen behield een drooggelegd meer, de meer-naam. Officieel soms nog een periode met ‘polder' toegevoegd. Andere wateren met het karakter van een meer hebben anders gemotiveerde namen zoals Kûfurd, Langwarder Wielen, Brekken, Leien enz. Door homonymie van mear (Fries) met Ned. meer en soms identieke spellingen, ontstonden misverstanden en onzekerheden over het komaf.
Zie: Gildemacher, K.F., Het Friese water (2015); EWN 3, 324; WFT 13,151-152; Waternamen 345-359.