Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Gepubliceerd op 10-01-2025

Grasland

betekenis & definitie

Gronden die worden gedomineerd door grassen.

Het grondgebruik in Fryslân bestaat voor 55% (207.000 ha. op een totaal landoppervlak van 334.000 ha. in 2010) uit grasland (incl. groenvoedergewassen), procentueel het grootste aandeel van een provinciaal oppervlak in Nederland. Dit grondgebruik beslaat meer dan driekwart van de cultuurgrond (totaal 229.000 ha.) in de provincie. Volgens het CBS is hiervan 165.000 ha. blijvend grasland, 13.000 tijdelijk grasland en 8.000 ha. natuurlijk. Door landbouwintensivering gedurende de 20e eeuw is de variatie in agrarische graslanden sterk afgenomen en bestaat veel van het grasland uit een hoog productief type Engels raaigras met veel eiwit. De graslanden kunnen worden onderscheiden in cultuurgraslanden (vroeger weiland of hooiland) en (half) natuurlijke graslanden. Cultuurgraslanden.

De cultuurgraslanden komen voort uit menselijk beheer. Door beweiden, zaaien, maaien, bemesten, bevloeien of juist ontwateren worden de graslanden in stand gehouden. Afhankelijk van bodemsamenstelling en vochtigheidsgraad kan het grasland op verschillende manieren beheerd worden. Weilanden zijn graslanden die gebruikt worden om vee te laten grazen, hooilanden hooi van te oogsten. In het verleden werd met name op de drogere, beter bewerkbare gronden afwisselend gemaaid en beweid, maar tegenwoordig blijft het vee steeds meer op stal staan en worden de graslanden steeds vaker voornamelijk gebruikt voor de productie van veevoeder. Het maaien van gras voor kuil is hierbij dominant; een klein deel wordt gedroogd tot voederbrok; de productie van hooi is sterk afgenomen.

Voorkomen.

In het oude kleilandschap bestaat het landgebruik vrijwel uitsluitend uit hoogproductieve graslanden. Omdat de bodem uit zwaar bewerkbare (knip)klei bestaat en een slechte waterhuishouding kent, is de bodem ongeschikt voor akkerbouw, maar zeer geschikt voor blijvend grasland. De oude geulsystemen zijn gebruikt bij de oorspronkelijke verkaveling, waardoor deze onregelmatig blokvormig is. Goede voorbeelden hiervan zijn de Greidhoek in Westergo en de strook achter de kwelderwal van Oostergo, ten oosten van Stiens en Hallum. Ruilverkavelingen en bedrijfsvoeringsaanpassingen hebben tot grotere percelen geleid, terwijl greppels vaak werden vervangen door drainage. Ook in het nieuwe land (zoals de voormalige Middelzee) en in de gebieden bestaande uit voormalige kwelderruggen en oeverwallen (terpdorpgebieden) bepaalt de bodemopbouw vaak het landgebruik.

Met name in de lagere, zwaardere kleigronden bestaat het voornaamste grondgebruik uit grasland, de lichtere klei- en zavelgronden met name uit bouwgrond. De strook nieuw land langs de Waddenzeekust, bestaande uit hoger liggende, beter ontwaterde en uit lichtere sedimenten bestaande bodems is bij uitstek geschikt voor akkerbouw. Hier kwamen graslanden weinig voor, maar er is wel meer gras dan vroeger. Hoewel de polders van de Waddeneilanden een grote variatie aan klei en zandgronden kennen, bestaan zij vrijwel uitsluitend uit grasland. De klei-op-veengebieden in het Friese Merengebied bestonden langs de meren tot het midden van de 19e eeuw uit boezemlanden die gedurende langere perioden in de winter onder water stonden. Dit waren vooral blauwgraslanden, in gebruik als hooiland, die uitsluitend werd bemest door het overstromingswater.

Tegenwoordig is het oppervlakte- en grondwater er gereguleerd en is de samenstelling van de grassen veranderd, maar nog steeds is de graskwaliteit iets lager dan elders. De laagste delen van het landschap waar de bodem vaak uit veen bestaat, hebben een zeer beperkte draagkracht en waren daardoor historisch gezien alleen geschikt voor hooiland. Namen als ‘mieden' (buiten Fryslân ook ‘made') of ‘mars', afkomstig van maaien resp. moeras verwijzen vaak naar dit soort graslanden. Door verlaging van het oppervlaktewaterpeil is het agrarisch gebruik verbeterd, maar daalde de bodem in hoog tempo. In de beekdalen zoals die van Tsjonger (Kuunder) en Lende zien we deze graslanden terug als smalle, langgerekte percelen loodrecht op de beek. In de Mieden rond Buitenpost komen deze graslanden ook voor, evenals in de 20e eeuw ruilverkavelde veengronden rond Heerenveen. Op de hogere zandgronden vanaf Heerenveen in O. richting tot de provinciegrens met Drenthe liggen graslanden, die zijn voortgekomen uit heide- en veenontginning.

Natuurgraslanden.

Natuurlijke graslanden in Fryslân zijn in feite cultuurlandschappen, daar ze door menselijk beheer tot stand zijn gekomen. Door bemesting en verlaging van de grondwaterstand zijn tijdens de 20e eeuw veel van dit soort graslanden verdwenen. Zo bestond in 1826 de ca. 100.000 ha. boezemland van het Lage Midden grotendeels uit blauwgrasland; in 1994 was hier nog 200 ha. onbekaad boezemland en 3.000 ha. extensief hooiland van over. Tegenwoordig wordt er door natuurbeherende instanties naar gestreefd om de natuurwaarden van deze graslanden (zoals blauw- of dotterbloemgraslanden) te verhogen en het areaal te laten toenemen. Dit gebeurt vooral door middel van verhoging van grondwaterstanden en het verschralen (door extensieve begrazing en maaien) van deze gebieden.

Zie: Brinkkemper, O. e.a., De Mieden (2009); BVF; Berendsen, H.J.A. Landschappelijk Nederland (2008); Hazeu, G.W. Landelijk grondgebruiksbestand (2005); Friese landschap; Spieksma, J., ‘Waterbeheer in Friese boezemlanden' NB 18 (1994) 160-163; Stiboka, Bodemkaart van Nederland 5W/O, 11W en 15W/O (1976-1986); http://www.fryslan.nl./fic; www.compendiumvoordeleefomgeving.nl,

< >