Doordat Fryslân altijd al een land met veel water was, zijn er ook veel eilanden, land volledig omgeven door relatief breed water.
Een stuk land dat bijna geheel door water was omgeven, een schiereiland, kon ook gemakkelijk tot een eiland worden. Uit de verkavelingsstructuur blijkt dat zoiets vaak het geval is geweest, zoals bij de eilanden tussen het Snitser Mar en de Goaiïngarypster Puollen zichtbaar is, maar ook aan weerszijden van de Kûfurd, het Hegemer Mar enz. is dat duidelijk. Tot in de 20e eeuw stonden grote delen in het ZW.-NO. lopende lage midden van de provincie 's winters dikwijls onder water. Er waren dan veel meer eilanden, pollen of pôlen genoemd. Die bleven ook dan meestal droog en daarop waren in veel gevallen huizen of boerderijen gebouwd. Na 1967 kwam overstroming door de inzet van het Hooglandgemaal bij Stavoren niet of nauwelijks meer voor. De Waddeneilanden zijn de bekendste en grootste eilanden van de provincie. Deze eilanden hebben overwegend te maken met afslag aan de westzijde. Bij Griend-Gryn, bijv., was de afslag zo sterk dat slechts een zandplaat overbleef. Uit de oudst overgeleverde namen, Uuistrachia et Austrachia (achtste eeuw), blijkt dat Westergo en Oostergo tot de 12e eeuw impliciet ook als ‘eilanden' werden beschouwd (& Go). Het hier gebruikte slotelement Ofr. aach, Nfr. each (Nnl. oog) is nog aanwezig in de naam Schiermonnikoog. Door afslag groeiden de door turfgraven in de middeleeuwen ontstane petten tot meertjes hier en daar uit tot grote meren waarin hogere stukken grond soms nog lang gespaard bleven.
In de grotere meren was de golfslag bij stormen vaak zo sterk dat eilanden steeds kleiner werden en ten slotte verdwenen. In het begin van de 20e eeuw gebeurde dat bijv. nog met de Kleine polle, de Groote polle en de Douwe Harings polle in de Langwarder Wielen. Op andere plaatsen was dat ook het geval met naamloze eilandjes, al bleven er hier en daar in sommige meren ook nog percelen land als eilandjes bestaan bijv. in de Alde Feanen. Dat waren restanten van hagen of zetwallen die niet waren verveend. Op het eiland de Roekoe in het Snitser Mar vond in het begin van de 20e eeuw nog een kermis plaats tijdens de Sneekweek, maar het sterk afgekalfde eilandje, verworden tot wat riet in het water, is ten behoeve van de scheepvaart in het Prinses Margrietkanaal geheel weggebaggerd (1989).
Met de opkomst van de watersport nam de vraag naar ligplaatsen toe. Bestaande eilandjes in de meren werden van oeverbeschermende maatregelen of zelfs van een walbeschoeiïng voorzien, bijv. het Starteiland en het Schareiland in het Snitser Mar. Om met name in de grotere meren, waar geen of nauwelijks meer eilanden bestonden, veilige aanlegplaatsen te creëren ontstond het idee om nieuwe eilanden te maken. Zo werden in de Tsjûkemar de Tsjûkepôle en de Marchjepôle aangelegd (1997). Rond dezelfde tijd maakte men in het Hegemer Mar de Rakkenpôle en in de Fluezen de Langehoekspôle en de Nije Krúspôle.