16e en 17e eeuw.
Uit de middeleeuwen zijn ten gevolge van de Beeldenstorm weinig beeldhouwwerken bewaard gebleven. Ze zijn te vinden in musea, zoals in Jannum, en in en aan kerken: doopvonten, sarcofagen en zerken. Een opmerkelijk vroeg renaissancemonument is de kraak (oksaal) in de kerk van Easterein, in 1554 gesigneerd door Heino H(agart). De Hervorming luidde een bijzondere ontwikkeling van kansels in renaissancevormen in, met die in de dorpskerk van Huizum (ca. 1570) als vroegste. Ook kerkmeubilair, zoals zijwangen van banken en herenbanken deelden in deze ontwikkeling en in nogal wat kerken zijn natuurstenen epitafen te vinden, o.m. in Ter Idzard (de vroegste uit 1531) en aan de kerk van Rinsumageast (1551).
Tegen het midden van de 16e eeuw vindt er een opmerkelijke opbloei van de zerkhouwkunst plaats, een overgang van gotiek naar maken. Dat werk was voorbehouden aan beeldhouwers, die doorgaans antieksnijders werden genoemd. Het werk valt op van Jacob Cornelis Coningh, Pieter Tjeerds en Fokke Idses. Onder de beelden steenhouwers was Hans Schuyneman in Bolsward de grootste meester. De meesterlijke zerkhouwers waren tevens actief bij het vervaardigen van bouwbeeldhouwwerk. Zo zijn er poorten bewaard gebleven, o.m. in Leeuwarden bij het Marcelis Goverts Gasthuis, het Nieuwe Stadsweeshuis en het Nieuw Sint-Anthoon. De Poort van het voorm. Landschapshuis, in 1620 vervaardigd in vroege barokstijl door Jacobus Dionysius, is verplaatst naar Martenastate in Koarnjum.
Pronkschouwen zijn te vinden in de stadhuizen van Franeker, Dokkum en Bolsward. Heremastate in Marsum bezit renaissance meubilair (bedsteden uit 1540) en maniëristische poorten en een schouw; in 1631 is er een stinspoort gebouwd met veel sierlijk beeldhouwwerk. Verder zijn schouwen in deze stijl te vinden in de (verbouwde) Oenemastate in Terkaple en Camstrastate in Firdgum.
Het enige zelfstandige monument is dat voor Caspar de Robles (1576) op de zeedijk bij Harlingen. Er zijn enkele namen van beeldhouwers bekend, als die van Henricus Schotanus, Tjaerd Lous Forssenburg (vervaardiger van het Burmania-grafmonument te Ysbrechtum in 1694), Frans Tjaerds, Sjoerd Ates Haakma (ook landmeter), Bernardus Jouke Horreüs en Philippus Nicasius. renaissance. Hoe de vroegst bekende steenhouwer, Benedictus Gerbrantsz, zich de renaissance meester maakte, is nog steeds een raadsel. Hij maakte spoedig school o.m. met zijn vermoedelijke neef Vincent Lucas. Pieter Dircks was betrokken bij het renaissance steenhouwerswerk van de in hoofdopzet meer laat-gotische Kanselarij. Claes Jelles en diens zoons Jelle Claes en Pieter Claes (Antiek) werkten aan het exterieur en interieur (schouwen) van het stadhuis van Franeker, maar er zijn ook zerken van hen bekend.
Dirck Lieuwesz en Jelle Claes vervaardigden in 1615 een epitaaf in de kerk van Bitgum. Jacob Lous was in Harlingen een veelzijdig meester. Quirijn Christoffels werkte samen met zijn stiefvader Hein Putzer. Werk in rijke renaissancestijl in Friese kerken aan een 15-tal grote grafzerken. De Bolswarder kistenmaker Jacob Gysberts was betrokken bij de bouw van het stadhuis van Bolsward. Kistenmakers waren de leveranciers van meubels en betimmeringen. Bekwame ambachtslieden waren in Leeuwarden Gerrit Ypes Nijhoff en Ype Gerrits, Jacob Cornelis en Barteld Wincents, in Sneek Agge Jans Monsma en in Bolsward Benedictus Jans. De kistenmakers mochten volgens gildebepalingen niet het snijwerk aan hun werkstukken.
18e en 19e eeuw.
Op de overgang van de 17e naar de 18e eeuw werkte in Leeuwarden de bekwame beelden steenhouwer Gerrit Thomas Payaar, die fraai werk leverde in de stijl van het Hollands Classicisme, zoals aan de preekstoel van Sint Annaparochie (ca. 1694). Pieter Pieters Nauta werkte alleen in hout, o.a. aan de twee stadhouderlijke gestoelten in Leeuwarder kerken (1696). De grote invloed van laat-barokke pracht van de ornamentiek van de Frans-Hollandse architect-decorateur-graveur Daniël Marot in Fryslân via het Stadhouderlijk Hof zien we in het werk van een drietal Leeuwarders. Gerbrandus Reiners van der Haven werkte ook in Groningen. Zijn opvallendste snijwerk leverde hij voor de preekstoel van Workum (1718).
Jacob Sijdses Bruinsma verzorgde veel decoraties aan woonhuisgevels en -interieurs. Verder leverde hij o.a. versieringen aan orgelkasten en grafzerken in Friese kerken en een grafmonument in Aldeboarn (1754). Zijn latere werk vertoont elementen van de rococostijl. Jaen Oentjes Oenema was rooms-katholiek, maar leverde veel werk in protestantse kerken, zoals de orgelkast van de Waalse Kerk (1742) in Leeuwarden en verder diverse schoorsteenmantels in herenhuizen en buitenplaatsen.
Wat naast hun werk de betekenis is van dat van Eilardus Swalue is moeilijk te bepalen. Aanwijsbaar van zijn hand is slechts het door hem gesigneerde rijke snijwerk aan de preekstoel van Bears (1759). Johannes Hardenberg werkte vanaf 1736 te Leeuwarden, aanvankelijk in barokke trant, maar later in een logge rococostijl. Vooral in en rond Dokkum is veel werk van hem bewaard. Gerben Jelles Nauta beeldhouwde in Sneek in steen en hout, eerst ook in barokke stijl, maar later met rococo-elementen. Belangrijk werk van hem: het bordes van het Sneker raadhuis (1745) en de preekstoel te Lemmer (1745).
De elegante rococostijl vond in Fryslân in de beeldhouwkunst zijn beste vertegenwoordigers in de provincie namelijk in Sneek en Harlingen met Johannes George Hempel (o.a. kerkmeubilair te Sexbierum, 1775-1776) en in Dokkum met Yge Rintjes, o.a. raadhuis aldaar (1762) en aan preekstoelen en ander kerkmeubilair. Beiden leverden flamboyant werk van on-Friese elegantie. Lambertus Bersée vestigde zich in 1745 in Franeker en beeldhouwde in rococo-stijl: o.a. aan de raadhuisvleugel (1762-1764). In Leeuwarden had Dirk Embderveld als landschapssteen- en beeldhouwer langer dan een halve eeuw een groot atelier, waar in rococostijl werd gewerkt: gevel- en interieurdecoraties, grafzerken, rouwkassen, preekstoelen, het prinsengestoelte in de Galileeërkerk te Leeuwarden (1763) en interieurs van raadhuizen Leeuwarden (1762) en Franeker (1762) als ook het Armhuis van Bolsward (1777).
De Leeuwarder houtsnijder Hermannus Berkebijl stierf op 35-jarige leeftijd en kon zijn niet geringe talenten onvoldoende tot ontplooiing brengen. Belangrijke werken van hem zijn in Bolsward de decoratie van het Hinszorgel (1781), van het interieur van de voogdenkamer van het Sint Anthonygasthuis (1782) en in Mantgum van het kerkinterieur (1781). Minder kwaliteit heeft het werk van de Leeuwarder houtsnijders Jacobus Swalue en Frans Twentrop. Hoogwaardig beeldhouwwerk van Antonius Solaro is te vinden aan het orgel van Boazum (1784).
In Sneek en de Friese Zuidwesthoek ontwikkelde zich in de tweede helft van de 18e eeuw een bijzonder karakteristieke vorm van toegepaste beeldhouwkunst in kerken, overheidsgebouwen, maar vooral in woningen en boerderijen. De versieringen, dikwijls in de vorm van zware rocailles, waarin voorstellingen of allegorieën werden aangebracht, waren overdadig vorm gegeven en bont geschilderd. Aan het einde van de 18e eeuw werden ze vermengd met neo-classicistische motieven.
Het waren navolgingen van het werk van de Duitser Hempel, die in 1762 het Sneker raadhuis decoreerde. De lokale beeldhouwers die honderden panden decoreerden in Sneek en wijde omgeving, waren de Sneker beeld- en steenhouwers Gerrit Gorp, Jan van Nijs, Pieter Jacobs van Wijk en de houtsnijders Mathijs Ankringa te Sneek, Jetse Wybes Reijenga te Lemmer en Hottje Jettjes en Jettje Hottjes Blauw te Workum. Eduard Bruinsma was de belangrijkste Friese houtsnijder op de overgang van de 18e naar de 19e eeuw. Zijn werk in neo-classicistische stijl kreeg een plaats in roomskatholieke kerken in Leeuwarden.
Doordat in de 19e eeuw veel beeldhouwers werkten als onderaannemers van bouwlieden en meubelmakers zijn er weinig gegevens over hun activiteiten te achterhalen. Hun namen zijn te vinden in veel advertenties in de Leeuwarder Courant, waarin ze hun werk aanprezen. Van hoogwaardige kwaliteit was in veel kerkgebouwen het snijwerk aan orgelfronten van instrumenten die werden gebouwd door de Leeuwarder firma's Van Dam, Van Gruisen, Hardorff, Hillebrand, Bakker & Timmenga, etc. Dankzij enkele signeringen en schaarse archiefvermeldingen kunnen we aan sommige van hen snijwerk toeschrijven, zoals aan Simon Feddema (orgel Rinsumageast 1800 en Nieuwestad 49 Leeuwarden 1810), Lourens Lucas Stoffels (orgel Idaerd 1808), R. Drayer (1828 orgelbeelden Baaium). Hendrik Monkel (orgel Easterein 1806) en Auke van der Mey (orgel Menaam 1825).
Johannes A. Janssen werkte aan de decoratie van de kasten van orgels van Jelsum (1835), van de Galileeër Kerk te Leeuwarden (1832, thans Tholen) en van Stiens (1838). Hendrikus Fransiscus Born signeerde snijwerk aan Van Damorgels in Zuid-Scharwoude (1881) en Enschede (1892) en zal in Fryslân o.a. hebben gewerkt aan de decoratie van orgels in Mantgum (1879), Weidum, Oudwoude, Anjum en Bears. In 1861 leverde hij snijwerk aan het altaar in de RK Kerk te Makkum en voor het orgel in Raerd sneed hij vleugelstukken, 1871).
In Sneek werkten Pieter Eskes en diens leerling Thomas Gileam (tabernakel in de RK Kerk, 1851). Johann Hinrich Schröder was in Leeuwarden een beeldhouwer die een groot oeuvre naliet. Zijn opvallendste werk is het imposante mausoleum achter Coopersburg in Akkrum uit 1906 (& Folkert Kuipers). In Grou staat zijn borstbeeld uit 1894 van Eeltje Halbertsma. Hij werkte veel samen met de architect H.H. Kramer aan Leeuwarder gebouwen, achtereenvolgens in eclectische, neorenaissance- en vernieuwingsstijl en hij ontwikkelde zich ook tot restaurateur van historisch beeldhouwwerk aan monumentale gebouwen, zoals het raadhuis van Bolsward.
20e eeuw.
De ontwikkelingen in de beeldende kunst in Fryslân en daarbuiten verliepen in de 20e eeuw niet of nauwelijks parallel. Sommige auteurs spreken in dit verband liever van een ‘vertraagde komst van de moderniteit' naar Fryslân. Even belangrijk was het feit dat de meeste vernieuwingen niet door groepen, maar door individuen tot stand werden gebracht en deze eenlingen al dan niet tijdelijk in Fryslân woonden. De Friese kunstgeschiedenis is daardoor zeer fragmentarisch en onsamenhangend van aard. Dit geldt ook voor de Friese beeldhouwkunst van de 20e eeuw.
Zo hebben vroege classicistische beeldhouwers als Tjipke Visser en Pier Pander geen enkele relatie met latere figuratieve beeldhouwers als Gerardus Jan Adema, Suze Boschma Berkhout, Guus Hellegers en Eja Siepman van den Berg. Het fragmentarische beeld van de beeldhouwkunst in Fryslân wordt ook nog door het beeld van de kunst zelf versterkt. Zo krijgen de realistische tendensen na 1965 hevige concurrentie van andere stromingen. Zie de gelijktijdigheid van de expressionistische beeldhouwkunst van David van Kampen, de installatiekunst van Silvia Steiger en de constructivistische beelden van Ids Willemsma en Harmen Abma.
Na 1980 wordt de situatie nog gecompliceerder als De Vier Evangelisten opzien baren met postmoderne ensceneringen en Machiel Braaksma z'n ‘ondernemende beelden' toont. Tot de drie belangrijkste driedimensionale werken kunnen worden gerekend:
a. de sociaal-ecologische sculptuur aan de Kennedylaan in Heerenveen van Louis le Roy (1966),
b. de installatie Excelsior in het Stedelijk Museum van De Vier Evangelisten (1988) enc. het Seedyk Keunstwurk op de zeedijk bij Marrum van Ids Willemsma (1993).
Zie: Hoeve, S. ten, ‘Philippus Nicasius, een 17de-eeuwse beeld- en steenhouwer in Franeker' en ‘Werk van Philippus Nicasius in en rondom Franeker', in: Franicker nr. 13 (2013) (zonder paginering) en nr. 14 (2014) 8-12; Hoeve, S. ten, ‘Rococo uit Dokkum op het Loo', De Sneuper 26-1 (2013); Mous, H., De Kleur van Friesland (2009); Vries, B. de, e.a., Caspar de Robles, de Friese Alva? (1998); Steensma, Regn., Het Friese kerkinterieur (1995); Karstkarel, P., Renaissance in Friesland (1991); Hoeve, S. ten, Krullen en slingers - Rococo in Friesland (1991); Hoeve, S. ten, Friese preekstoelen (1980); Steensma, Regn., ‘Rond doopvont en altaar', DVF LIV (1974) 65-81; Dolk, W., ‘Grafstenen in en rond de oude Friese kerken', Publicatieband Stichting Alde Fryske Tsjerken I (1973) 145-169; Dolk. W., ‘Zestiende eeuwse zerkhouwers in Friesland', DVF XLVI (1964) 205-213; Ligtenberg, R., ‘Grafzerken der XVIe eeuw in Friesland', DVF XXIII (1915) 156-197.