Gepubliceerd op 04-08-2020

Deel

betekenis & definitie

Deel, o. (-en), wat tot een geheel behoort; een geheel is altijd grooter dan een zijner -en; de vijf -en der aarde; een werk in vijf -en (boekdeelen); hij moet zijn - van de winst hebben; - aan iets nemen; ten -e (te beurt) vallen; eens-s, ander-s, aan de eene -, aan de andere zijde; (spr.) elk zijn -, aan ieder wat hem toebehoort. *-, v. (-en), plank (van gezaagd hout); (ook) dorschvloer.

*-ACHTIG, bn. den zegen van God - worden of maken.
*-ACHTIGHEID, v. deelneming aan.
*-BAAR, bn. gedeeld kunnende worden; (rek.) deelbare getallen (als 4, 6, 8, 9 enz.), in tegenst. van ondeelbare (als: 2, 3, 5, 7 enz.). -HEID, v. gmv.
*-EN, bw. gel. (ik deelde, heb gedeeld), tot deelen maken; uitdeelen; de spijzen (aan tafel) ronddeelen; (rek.) onderzoeken hoe veel malen eene grootheid in eene andere begrepen is; het eene getal op of in het andere -; de winst -; (fig.) deel nemen; ik deel in uwe droefheid.
*-ER, m. (-s), die deelt, uit-, verdeelt; (rek.) het getal -, de grootheid waarmede men eene andere deelt of meet.
*-STER, v. (-s), zij die deelt of verdeelt.
*-GENOOT, m. en v. (-en),
*-HEBBER, m. (-s),
*-HEBSTER, v. (-s), die deel of aandeel heeft in eene onderneming, (ook) aan gevaren enz.; aandeelhouder.
*-GENOOTSCHAP, o. gmv.
*-ING, v. (-en), het deelen; (ook rek.) het deelen of meten van grootheden onderling, divisie; de - gaat niet op, de verhouding tot de eenheid is niet in heele getallen aan te wijzen.
*-NEMEND, bn. (-er, -st), deel hebbende, mededoogend; hij zag hem met een - oog aan.
*-NEMER, m. (-s),
*-NEEMSTER, v. (-s), deelhebber, -hebster.
*-NEMING, v. (ook fig.) medelijden, mededoogen, sympathie; zijne - betuigen.