Wat is de betekenis van deel?

2023-10-01
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

deel

(1968) (euf.) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. Even vaag en nietszeggend als ding*. Syn.: lid*. Eigenlijk: iets waarvan men de naam niet kent of waarvan men de naam niet wil noemen. Uit de context moet blijken dat het om een lichaamsdeel gaat. Vgl. lid* en edele* delen. Vgl. het Engelse 'member' dat in dezelfde zin gebruikt word...

2023-10-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

deel

deel - Zelfstandignaamwoord 1. een afsplitsing van een hoeveelheid, maat of gewicht, van een geheel waarbij samenstelling, functies of eigenschappen gelijk zijn of buiten beschouwing blijven (kenmerkend is dat de soortnaam van het geheel en de afgesplitsing gelijk is)     ♢ Een deel van een pak suiker....

Direct toegang tot alle 20 resultaten over deel?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

deel

deel - zelfstandig naamwoord 1. wat kleiner is dan het totaal ♢ je krijgt ook een deel van de winst 1. de edele delen [geslachtsorganen] 2. ten dele ...

2023-10-01
Woordenboek van het Kadaster

Kadaster (2017)

Deel

Het deel is een onderdeel van het stukindentificatienummer dat de opbergeenheid voor het register Hypotheken 3 of register Hypotheken 4 aangeeft.

2023-10-01
Woordenboek Van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

deel

mannelijk lid. Een verkorting van herendeel3'. Even vaag en nietszeggend als ding*. Eigenlijk: iets waarvan men de naam niet kent of waarvan men de naam niet wil noemen. Uit de context moet blijken dat het om een lichaamsdeel gaat. Vgl. lid* en edele* delen. Vgl. het Engelse ‘member’, dat in dezelfde zin gebruikt wordt. Haar verkrachter borg zijn...

2023-10-01
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

deel

1. als bibliografische eenheid: boek of boekdeel dat zich van andere boeken of boekdelen onderscheidt door een eigen titelblad en een eigen paginering. - band. 2. gedeelte van een werk volgens de door auteur of samensteller aangebrachte indeling. - boek; afdeling. 3. zie: band.

2023-10-01
Lexicon van Nederlandse archieftermen

Stichting Archief Publicaties (1983)

Deel

Een deel is een aantal in boekvorm genaaide of gebonden bladen of katernen. Deze definitie is gelijkluidend aan N.A.T. nr. 8.

2023-10-01
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

DEEL

a. naam voor enkele wateren (Oudfr. dela, delven); b. oude aanduiding voor een grietenij, nu nog voortlevend in vele namen van Fr. gemeenten. Mogelijk wijst dit woord op ‘onderdeel van een groter geheel’, bijv. van een district, zie Delf. Zie: Fr. Plaknammen VIII (1956), 61; Winkler, Naamlijst, 60; Schönfeld, Waternamen, 175-176....

2023-10-01
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Deel

Ruimte in een schuur, waarop met de oogstwagens kan worden gereden, om vandaar de oogst in de vakken op de balken of de zolder op te tassen. Het kan zijn een langsdeel, middendeel of dwarsdeel. De ligging van de deel in de boerderij is zeer verschillend (z. Boerderijen).

2023-10-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Deel

1. s.; (plank), dealje, pl. dealjen dealjes. 2. s., telle, telle-flier, terskflier, skuorreed 3. s.n., diel (it), deel (it), part (it); het grootste —, de meastepart; in allen dele, oan alle iggen en einen, oan alle einen en kanten; tenvallen, tafalle barre meije; iem. zijn...

2023-10-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deel

I. DEEL o. (delen), 1. wat van een geheel is afgenomen of gescheiden, of wat met gelijke of bijbehorende zaken tot een geheel kan samengevoegd worden of daarmee een geheel uitmaakt: de delen van een servies; het geheel is meer dan de som der delen ; — gedeelte: een deel der soldaten ontkwam; iets in gelijke delen verdele...

2023-10-01
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

DEEL

in Friesland vanouds gebruikelijke aanduiding voor de grietenijen of plattelandsgemeenten, zowel als samenstellend gedeelte van de eigennamen (bijv. Idaarderadeel) als in algemene aanduidingen („Vijf Delen” enz.).

2023-10-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

deel

I. o. delen, deeltje (1 iets, dat kleiner is dan een geheel; aandeel; gedeelte van iets; 2 boekdeel; 3 Z.-N. en dan m. ronde bij het kaartspel): 1 ieder zal zijn - van de winst hebben; de som der delen vormt het geheel; zegsw. part noch - aan iets hebben, geheel onschuldig zijn; ten dele, voor een deel; 2 een roman in drie delen; 3 nog een-(ken)...

2023-10-01
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Deel

Deel - 1° → Boerderij. 2° Delen of planken zijn reepen hout, welke uit de volle breedte van een boomstam gezaagd en dunner zijn dan 5 cm. Dikkere noemt men in den houthandel platen. Zij komen gekantrecht en ongekantrecht voor, d.w.z. aan de zijkanten al of niet rechthoekig afgezaagd. Planken dunner dan 15 mm heeten snee-delen. De buite...

2023-10-01
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

deel

I. m. Eig. het delen, verdeling: als Janoom dood is, zijn ze aan de aan de zitten, (mede)erven. II. o. (delen: -tje) Metn. 1. Alom. wat kleiner is dan het geheel: de delen van een brug samenvoegen: lichaamsdeel. Gez. uitmaken van, behoren tot; een evenmatig van een grootheid, deel dat een zeker aantal malen genomen, gelijk is aan het geheel; ten...

2023-10-01
Algemeen  Technisch woordenboek

H.J. van Eyk (1916)

Deel

Declinatie, verbuiging, afwijking.

2023-10-01
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Deel

o. (delen), 1. wat van een geheel is afgenomen of gescheiden, of wat met gelijke of bijbehorende zaken tot een geheel kan worden samengevoegd of daarmee een geheel uitmaakt: de delen van een servies; het geheel is meer dan de som van de delen; gedeelte: een van de soldaten ontkwam; iets in gelijke delen verdelen; een groot deel van zijn vermogen he...

2023-10-01
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Deel

Het begrip deel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. deel - DEEL, o. (-en), wat kleiner is dan een geheel: een geheel is altijd grooter dan een zijner deelen; — een werk in vijf deelen, boekdeelen; — hij moet zijn deel van de winst hebben, ’t gedeelte der winst, dat hem toekomt, zijn aandeel; — deel aan iets nemen, er b...

2023-10-01
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Deel

zie Aandeel.

2023-10-01
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Deel

zie Flank.