Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 02-08-2020

Long

betekenis & definitie

Inwendig ademhalingsorgaan van gewervelde dieren, bij de meeste groepen bestaande uit twee blindzakken met een gezamenlijke opening vanaf de keelholte

Eenvoudige longen treffen we aan bij primitieve vissen en ook nu nog bij longvissen, die zowel longen als kieuwen gebruiken voor de ademhaling. Bij de hogere vissen zijn de longen verdwenen of omgevormd (gecoöpteerd) tot zwemblaas. De zwemblaas van de vissen is dus een afgeleide structuur, niet voorouderlijk maar wel homoloog met onze longen. Bij sommige vissen is de verbinding tussen de keelholte en de zwemblaas nog te zien als pneumatische ductus.

De longen ontstaan uit een ventrale mediane groeve van de keelholte, ter hoogte van de kieuwspleten. De long is dus net als het darmkanaal van endodermale oorsprong. Uit de groeve ontwikkelen zich links en rechts blindzakken, die langs de slokdarm naar achteren groeien, voorbij het hart. Uit het ongepaarde gedeelte ontwikkelt zich de luchtpijp terwijl de blindzakken differentiëren tot longen. De longen van zoogdieren hebben een sterke inwendige oppervlaktevergroting door talrijke vertakkingen (bronchiën) eindigend in kleine blaasjes (alveoli). De sterk doorbloede longblaasjes zijn de plaatsen waar de gaswisseling plaatsvindt.

De longen van amfibieën hebben een eenvoudige opbouw; de ademhaling vindt ook plaats door diffusie van gassen via de huid. Bij vogels is de ademhaling sterk geïntensiveerd. Zij laten met behulp van kleppen de luchtstroom door de long in één richting verlopen zodat het dode volume bij de overgang van in- naar uitademing vermeden wordt. Deze organisatie gaat terug op de reptielen en is nu ook nog te vinden bij krokodillen, leguanen en varanen. Vogels hebben bovendien een uitgebreid stelsel van luchtzakken die in verbinding staan met de long.