Mensapen; superfamilie van de Catarrhini, met gibbons, orang-oetan, gorilla, chimpansee en bonobo; primaten zonder staart met gemengde arboreale en terrestrische levenswijze
De Hominoidea (Engels: “apes”) vormen binnen de Catarrhini een duidelijk af te zonderen groep naast de Apen van de Oude Wereld, Cercopithecoidea. De huidige mensaapsoorten zijn: gibbons (tot 18 soorten, afhankelijk van de auteur), orang-oetan (1 of 2 soorten), gorilla (2 of 3 soorten), bonobo en chimpanzee. De gibbons worden tot een aparte familie gerekend (Hylobatidae), de orang-oetan vormt in zijn eentje de familie Pongidae, terwijl gorilla, bonobo en chimpansee (met de mens) in de familie Hominidae vallen.
Alle mensapen zijn staartloos (maar ook sommige makaken hebben geen staart). Ook vertonen veel mensapen brachiatie (aan de armen hangen), wat speciale aanpassingen vergt aan de schoudergordel en de armen. Dit uit zich in een intermembrale index groter dan 100%. Omdat mensapen vrij groot zijn, zou brachiatie een efficiëntere manier zijn om door de bomen te bewegen dan over de takken te lopen. Verder hebben mensapen grote hersenen, ruim tweemaal zo groot als andere zoogdieren (afgemeten aan het encephalisatiequotiënt).
De bloeitijd van de mensapen was het midden van het Mioceen (15 tot 10 Ma BP). Er leefden een groot aantal soorten in Afrika, Europa en Azië, o.a. Kenyapithecus, Oreopithecus, Dryopithecus, Proconsul en Gigantopithecus. De meeste hiervan zijn uitgestorven, slechts een paar soorten zijn overgebleven. Het feit dat juist uit deze uitstervende groep primaten de nieuwe succesvolle lijn van de homininen is ontstaan wordt vaak aangehaald als voorbeeld van de onvoorspelbaarheid van de evolutie.
Hoewel de homininen afstammen van Afrikaanse mensapen zijn de mensapen zelf waarschijnlijk ontstaan in Azië en hebben zich pas later uitgebreid naar Afrika.