Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 28-03-2020

Cochlea

betekenis & definitie

Gewonden buisvormig orgaan in het rotsbeen aansluitend op het middenoor; bevat het gehoororgaan; ook genoemd slakkenhuis

In het middenoor worden luchttrillingen opgevangen door het trommelvlies en met behulp van drie middenoorbeentjes versterkt doorgezet op het ovale venster, dat de middenoorholte scheidt van het met vloeistof gevulde binnenoor. De trillingen op het ovale venster brengen de vloeistof (perilymfe) in het vestibulaire kanaal van de cochlea in trilling. Aan de top van het slakkenhuis gaat dit kanaal via een smalle opening over in de tympanische ductus die terugloopt naar het middenoor, waar hij eindigt op het ronde venster. Tussen deze twee parallelle kanalen ligt een derde kanaal, de scala media (cochleaire ductus), gevuld met endolymfe, die sensorische haarcellen bevat (orgaan van Corti) die signalen afgeven naar de gehoorzenuw. Aan het patroon van trillingen in de perilymfe over de lengte van de cochlea worden intensiteit en toonhoogte van het geluid waargenomen.

De cochlea gaat terug op de eerste Tetrapoda. De voorouderlijke vorm is waarschijnlijk een eenvoudige papil die we zien bij amfibieën. Bij reptielen en vogels is het een rechte buis; dat is ook zo bij buideldieren, maar bij de placentale zoogdieren is het een gewonden structuur waarvan de lengte en het aantal windingen sterk variëren tussen zoogdiergroepen. De cochlea van walvissen is vlakker dan bij landdieren en heeft minder windingen. Ook vleermuizen hebben een gespecialiseerde cochlea.

De mens (vanaf Homo erectus) heeft vergeleken met mensapen en Australopithecus een verlengde cochlea (relatief ten opzichte van het aantal windingen) en een groter ovaal venster. Mogelijk heeft de verbeterde waarneming van lage geluiden een selectief voordeel gehad bij de communicatie over grote afstanden.