zijde

betekenis & definitie

zijde - zelfstandig naamwoord
uitspraak: zij-de

1. elk van de twee delen tegenover elkaar
♢ ik lig graag op mij zij
1. niet van zijn zijde wijken
[niet bij hem vandaan gaan]
2. hem ter zijde staan
[helpen]
3. het ter zijde leggen
[wegleggen]
4. dit terzijde
[het heeft er eigenlijk niet mee te maken]
5. ik heb pijn in mij zij
[in de zijkant van mijn lijf]
2. spinsel van de zijderups; dunne, glanzende stof
♢ dit overhemd is van zijde
3. vlak waar je tegenaan kunt kijken
♢ een kubus heeft zes zijden

Algemene uitdrukkingen:
1. van de zijde van zijn familie
[van zijn familie]
Zelfstandig naamwoord: zij-de
de zijde
de zijden

Synoniemen
aanzicht, kant