Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

zetten

betekenis & definitie

zetten - regelmatig werkwoord
uitspraak: zet-ten

1. het een plek geven
ik zet deze klok op de kast
1. hem over de grens zetten
[naar de andere kant van de grens brengen]
2. je er overheen zetten
[besluiten er niet meer over te denken]
2. maken dat hij het gaat doen
♢ Ik zet hem aan het werk
1. het in beweging zetten
[laten bewegen]
3. het maken
♢ heb je al koffie gezet?

Algemene uitdrukkingen:
1. het in elkaar zetten
[het heel maken]
2. een lelijk gezicht zetten
[lelijk kijken]
3. het op een lopen zetten
[beginnen hard te lopen]
4. alles op alles zetten
[doen wat je kunt]
5. hij zet alles op het spel
[als hij verliest is hij alles kwijt]
6. onder water zetten
[vol laten lopen tot het onder water staat]
7. ik kan haar echt niet zetten
[ik vind haar niet aardig, irritant]
Regelmatig werkwoord: zet-ten
ik zet
jij/u zet
hij/zij zet
wij/zij/jullie zetten
ik/jij/u/hij/zij zette
wij/zij/jullie zetten
hij heeft gezet

Synoniemen
plaatsen