wijd - bijvoeglijk naamwoord
1. met veel ruimte van zijkant naar zijkant
♢ de deur staat wijd open
1. de deur wijd openzetten voor iets
[er alle gelegenheid voor geven]
2. groot van oppervlak
♢ dat verhaal is in wijde kring bekend
1. de wijde wereld in trekken
[op reis gaan om avonturen te beleven en kennis op te doen]
2. wijd en zijd
[overal, naar alle kanten]
3. met veel onopgevulde ruimte
♢ Sanne draagt altijd ruime kleren
Bijvoeglijk naamwoord: wijd
... is wijder dan ...
het wijdst
de/het wijde ...
iets wijds
Tegenstellingen
bekrompen, krap, nauw, smal
Gepubliceerd op 14-11-2017
wijd
betekenis & definitie