Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

wal

betekenis & definitie

wal - zelfstandig naamwoord

1. het vasteland aan de waterkant
♢ de zeelieden gingen aan wal
1. van wal steken
[beginnen]
2. tussen wal en schip terechtkomen
[het een noch het ander krijgen, alles mislopen]
3. hem van de wal in de sloot helpen
[nog meer moeilijkheden bezorgen]
4. aan lager wal raken
[in armoedige omstandigheden terechtkomen]
5. de beste stuurlui staan aan wal
[het is gemakkelijk om kritiek te geven als je het zelf niet hoeft te doen]
6. van twee walletjes eten
[beide partijen steunen en daarvan profiteren]
7. ergens een wal tegen opwerpen
[een onwenselijke ontwikkeling verhinderen]
8. het walletje moet bij het schuurtje blijven
[met moet niet overdrijven]
2. stenen muur om een stad
♢ om Deventer werd vroeger een grote wal gebouwd

Algemene uitdrukkingen:
1. wallen onder je ogen
[donkere kringen door te weinig slaap]
Zelfstandig naamwoord: wal
de wal
de wallen
het walletje