vuil - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
1. met stof of modder of iets anders besmeurd
♢ je nieuwe broek is helemaal vuil
1. vuil werk
[werk waar je vuil van wordt]
2. de vuile was buiten hangen
[interne problemen bekendmaken]
3. het vuile werk opknappen
[de vervelendste klussen doen]
2. premies en belastingen zijn er nog niet af
♢ ik verdien vuil 3000 gulden
3. bedoeld om te benadelen of te kwellen
♢ dat is een vuile streek van hem
1. resten die je weggooit
♢ de schuur ligt vol met vuil
1. dat ligt daar voor oud vuil
[alsof het niet meer gebruikt hoeft te worden]
Bijvoeglijk naamwoord: vuil
... is vuiler dan ...
het vuilst
de/het vuile ...
iets vuils
Synoniemen
boos, boosaardig, gemeen, goor, kwaadaardig, kwaadwillend, kwaadwillig, laag, lelijk, min, minderwaardig, smerig, vals, vies
Tegenstellingen
clean, fris, helder, lief, netto, proper, rein, schoon, schoon
Zelfstandig naamwoord: vuil
het vuil
Synoniemen
afval, vuilnis
Gepubliceerd op 30-11-2017
vuil
betekenis & definitie