voorkoken - regelmatig werkwoord
uitspraak: voor-ko-ken
1. kort koken vóór de eigenlijke bereiding
♢ de aardappelen zijn al voorgekookt en zijn nu in 10 minuten gaar
1. een voorgekookt grapje
[waar alle spontaniteit van af is]
2. in kleine kring voorbereiden, nog niet in het openbaar
♢ de beslissingen die de ministerraad neemt, zijn voorgekookt op de ministeries
Regelmatig werkwoord: voor-ko-ken
ik kook voor (... ik voorkook)
jij/u kookt voor (... jij voorkookt)
hij/zij kookt voor (... hij voorkookt)
wij/zij/jullie koken voor (... wij voorkoken)
ik/jij/u/hij/zij kookte voor (... ik voorkookte)
wij/zij/jullie kookten voor (... wij voorkookten)
hij heeft voorgekookt
de/het/een voorgekookte ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
voorkoken
betekenis & definitie