voorkomen - onregelmatig werkwoord, regelmatig werkwoord, zelfstandig naamwoord
uitspraak: voor-ko-men
1. ervoor zorgen dat het niet gebeurt
♢ ze probeerde het ongeluk te voorkomen
1. voorkómen is beter dan genezen
[je kunt er beter voor zorgen dat het niet gebeurt dan dat je daarna de schade moet herstellen]
2. hoe het er aan de buitenkant uitziet
♢ ?
1. gebeuren of er zijn
♢ het komt niet vaak voor dat hij op tijd is
2. voor de rechtbank verschijnen
♢ hij moet binnenkort vóórkomen
3. lijken of schijnen
♢ dat gezicht komt mij bekend voor
1. hoe iets of iemand eruitziet
♢ zijn voorkomen doet niet plezierig aan
Onregelmatig werkwoord: voor-ko-men
ik voorkom
jij/u voorkomt
hij/zij voorkomt
wij/zij/jullie voorkomen
ik/jij/u/hij/zij voorkwam
wij/zij/jullie voorkwamen
hij heeft voorkomen
Regelmatig werkwoord: voor-ko-men
het komt voor (... het voorkomt)
zij komen voor (... zij voorkomen)
het kwam voor (... het voorkwam)
zij kwamen voor (... zij voorkwamen)
het is voorgekomen
de/het/een voorgekomen ....
voorkomend, voorkomende
Zelfstandig naamwoord: voor-ko-men
het voorkomen
de voorkomen
Synoniemen
aanblik, aanzien
Gepubliceerd op 30-11-2017
voorkomen
betekenis & definitie