Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

vinger

betekenis & definitie

vinger - zelfstandig naamwoord
uitspraak: vin-ger

1. elk van de vijf uitsteeksels van je hand
hij heeft een ring om zijn vinger
1. het door de vingers zien
[geen straf geven]
2. het in de vingers hebben
[het goed kunnen]
3. geen vinger uitsteken
[niets doen om te helpen]
4. om je vingers bij af te likken
[erg lekker]
5. je in je vingers snijden
[iets doen waar je nadeel van hebt]
6. een vinger in de pap hebben
[invloed hebben]
7. een vinger aan de pols houden
[opletten hoe het verder gaat]
8. op de vingers tikken
[kritiek geven]
9. groene vingers hebben
[goed met planten kunnen omgaan]
10. tot in de toppen van zijn vingers
[helemaal]
11. lange vingers hebben
[stelen]
12. met een natte vinger doen
[onzorgvuldig]
13. hem om de vinger kunnen winden
[hem gemakkelijk kunnen beïnvloeden]
14. op je vingers kunnen natellen
[gemakkelijk kunnen begrijpen]

Zelfstandig naamwoord: vin-ger
de vinger
de vingers
het vingertje

< >