Werkwoorden vervoegen
vingeren
Tegenwoordige tijd vingeren
Ik vinger
Jij vingert
vinger
U vingert
Hij/Zij/Het vingert
Wij vingeren
Jullie vingeren
Zij vingeren
Verleden tijd van vingeren
Ik vingerde
Jij/U vingerde
Hij/Zij/Het vingerde
Wij vingerden
Jullie vingerden
Zij vingerden
Voltooid deelwoord van vingeren
gevingerd
Tegenwoordig deelwoord van vingeren
vingerend