vastpakken - regelmatig werkwoord
uitspraak: vast-pak-ken
1. met vingers, handen, tanden, etc. vastnemen
♢ hij pakte de winkeldief vast en belde de politie
Regelmatig werkwoord: vast-pak-ken
ik pak vast (... ik vastpak)
jij/u pakt vast (... jij vastpakt)
hij/zij pakt vast (... hij vastpakt)
wij/zij/jullie pakken vast (... wij vastpakken)
ik/jij/u/hij/zij pakte vast (... ik vastpakte)
wij/zij/jullie pakten vast (... wij vastpakten)
hij heeft vastgepakt
de/het/een vastgepakte ....
vastpakkend, vastpakkende
Synoniemen
beetpakken
Gepubliceerd op 14-11-2017
vastpakken
betekenis & definitie