uitstralen - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-stra-len
1. een bepaalde indruk achterlaten bij andere mensen
♢ juf Joko straalt een enorme rust uit
Regelmatig werkwoord: uit-stra-len
ik straal uit (... ik uitstraal)
jij/u straalt uit (... jij uitstraalt)
hij/zij straalt uit (... hij uitstraalt)
wij/zij/jullie stralen uit (... wij uitstralen)
ik/jij/u/hij/zij straalde uit (... ik uitstraalde)
wij/zij/jullie straalden uit (... wij uitstraalden)
hij heeft uitgestraald
de/het/een uitgestraalde ....
uitstralend, uitstralende
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitstralen
betekenis & definitie