rust - zelfstandig naamwoord
1. toestand waarin je niets doet
♢ ik moet wat rust hebben
1. hem met rust laten
[niet lastigvallen]
2. tot rust komen
[kalm worden]
3. hij is in diepe rust
[hij slaapt]
4. ik had geen rust
[ik was erg ongerust]
5. in ruste zijn
[gepensioneerd]
6. rust roest
[als je te lang niets doet, kun je niet meer werken]
2. zonder geluiden of bewegingen
♢ de rust werd niet verstoord
3. pauze in voetbalwedstrijd
♢ je kunt wel iets inschenken, het is rust
Zelfstandig naamwoord: rust
de rust
Synoniemen
stilte
Tegenstellingen
herrie, kabaal, keet, lawaai, leven, onrust, rumoer
Gepubliceerd op 14-11-2017
rust
betekenis & definitie