uitklappen

betekenis & definitie

uitklappen - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-klap-pen

1. naar buiten toe open doen
♢ ik klapte de campingtafel uit

Regelmatig werkwoord: uit-klap-pen
ik klap uit (... ik uitklap)
jij/u klapt uit (... jij uitklapt)
hij/zij klapt uit (... hij uitklapt)
wij/zij/jullie klappen uit (... wij uitklappen)
ik/jij/u/hij/zij klapte uit (... ik uitklapte)
wij/zij/jullie klapten uit (... wij uitklapten)
hij heeft uitgeklapt
de/het/een uitgeklapte ....
uitklappend, uitklappende