uitdagen - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-da-gen
1. iets doen of zeggen om een reactie uit te lokken
♢ zij gooide mij nat om me uit te dagen
2. iemand ergens toe uitnodigen
♢ hij daagde mij uit voor een wedstrijdje hardlopen
Regelmatig werkwoord: uit-da-gen
ik daag uit (... ik uitdaag)
jij/u daagt uit (... jij uitdaagt)
hij/zij daagt uit (... hij uitdaagt)
wij/zij/jullie dagen uit (... wij uitdagen)
ik/jij/u/hij/zij daagde uit (... ik uitdaagde)
wij/zij/jullie daagden uit (... wij uitdaagden)
hij heeft uitgedaagd
de/het/een uitgedaagde ....
uitdagend, uitdagende
Synoniemen
provoceren, tarten
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitdagen
betekenis & definitie