uitbreiden - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-brei-den
1. groter in omvang worden
♢ de stad is de laatste jaren flink uitgebreid
2. groter in omvang maken
♢ de rijke landen hebben hun macht verder uitgebreid
Algemene uitdrukkingen:
1. uitbreidende bijvoeglijke bijzin
[geeft extra informatie over het onderwerp waar de zin bij hoort]
Regelmatig werkwoord: uit-brei-den
ik breid uit (... ik uitbreid)
jij/u breidt uit (... jij uitbreidt)
hij/zij breidt uit (... hij uitbreidt)
wij/zij/jullie breiden uit (... wij uitbreiden)
ik/jij/u/hij/zij breidde uit (... ik uitbreidde)
wij/zij/jullie breidden uit (... wij uitbreidden)
hij is uitgebreid
de/het/een uitgebreide ....
uitbreidend, uitbreidende
Tegenstellingen
verkleinen, verminderen, verzachten
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitbreiden
betekenis & definitie