uitbalanceren - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-ba-lan-ce-ren
1. in de juiste verhouding brengen zodat evenwicht ontstaat
♢ de kanteldeur wordt uitgebalanceerd door een contragewicht
2. zo ordenen dat een harmonieus geheel ontstaat
♢ de kleuren van dit schilderij zijn goed uitgebalanceerd
Regelmatig werkwoord: uit-ba-lan-ce-ren
ik balanceer uit (... ik uitbalanceer)
jij/u balanceert uit (... jij uitbalanceert)
hij/zij balanceert uit (... hij uitbalanceert)
wij/zij/jullie balanceren uit (... wij uitbalanceren)
ik/jij/u/hij/zij balanceerde uit (... ik uitbalanceerde)
wij/zij/jullie balanceerden uit (... wij uitbalanceerden)
hij heeft uitgebalanceerd
de/het/een uitgebalanceerde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitbalanceren
betekenis & definitie