Werkwoorden vervoegen
uitbalanceren
Tegenwoordige tijd uitbalanceren
Ik balanceer uit
Jij balanceert uit
balanceer jij uit?
U balanceert uit
Hij/Zij/Het balanceert uit
Wij balanceren uit
Jullie balanceren uit
Zij balanceren uit
Verleden tijd van uitbalanceren
Ik balanceerde uit
Jij/U balanceerde uit
Hij/Zij/Het balanceerde uit
Wij balanceerden uit
Jullie balanceerden uit
Zij balanceerden uit
Voltooid deelwoord van uitbalanceren
uitgebalanceerd
Tegenwoordig deelwoord van uitbalanceren
uitbalancerend