steen - zelfstandig naamwoord
1. harde materie die in de aardbodem voorkomt
♢ dit huis is van steen
1. zo hard als steen
[erg hard]
2. een steen des aanstoots
[iets wat ergernis veroorzaakt]
3. een ezel stoot zich niet twee keer aan dezelfde steen
[alleen wie die dommer is dan een ezel, maakt twee keer dezelfde fout]
4. een steen in de vijver gooien
[opschudding veroorzaken]
2. ruw of bewerkt stuk van harde materie
♢ uit hoeveel stenen bestaat de muur?
1. dat ligt als een steen op je maag
[is moeilijk te verteren]
2. er een steentje aan bijdragen
[meehelpen]
3. geen steen op de andere laten
[veel veranderingen doorvoeren]
4. ergens je steentje aan bijdragen
[je bijdrage aan leveren]
5. de onderste steen moet boven komen
[er moet een grondig onderzoek naar worden gedaan]
3. stuk van damspel
♢ hij heeft al vijf stenen gewonnen
Algemene uitdrukkingen:
1. steen en been klagen
[voortdurend jammeren]
Zelfstandig naamwoord: steen
de steen
de stenen
het steentje
Gepubliceerd op 14-11-2017
steen
betekenis & definitie