spruit - zelfstandig naamwoord
1. kleine kropjes kool die aan een stengel groeien
♢ we eten spuitjes vanavond
2. jonge stengel met bladeren
♢ er zaten allemaal spruiten aan de aardappels
3. kind, nakomeling
♢ Jara is de jongste spruit van Ron en Lettie
Zelfstandig naamwoord: spruit
de spruit
de spruiten
het spruitje
Synoniemen
scheut, uitloper
Gepubliceerd op 14-11-2017
spruit
betekenis & definitie