kool - zelfstandig naamwoord
1. wintergroente met een ronde vorm
♢ we eten vandaag rode kool
1. iemand een kool stoven
[hem voor de gek houden]
2. groeien als kool
[heel snel groeien]
3. de kool en de geit willen sparen
[iedereen tevreden willen stellen]
4. als het kindje is geboren, is de smaak van de kool verloren (TB)
[hebben vrouwen geen zin meer in seks]
5. het sop is de kool niet waard
[die zaak is de moeite niet waard]
2. zwarte, harde stukken die gebruikt worden voor verwarming
♢ vroeger stookten de mensen op kolen
1. op hete kolen zitten
[ongeduldig zijn]
Zelfstandig naamwoord: kool
de kool
de kolen
het kooltje
Gepubliceerd op 14-11-2017
kool
betekenis & definitie