Wat is de betekenis van spruit?

Het begrip spruit heeft 6 verschillende betekenissen: 1) uitloper. jonge uitloper of zich ontwikkelende kiem of knop van een gewas. 2) klein groen kooltje. klein groen kooltje met een licht bittere smaak dat wordt gegeten als groente; spruitje. Meestal in het meervoud en vaker in de verkleiningsvorm spruitjes. 3) nakomelin...

(1983) (sch.) anus. Vanwege de vormgelijkenis. • En wil jij nu mijn dadel en spruit nog eens zien? (Heere Heeresma: Gajes. 1983)

spruit - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) een uitloper aan een plant ♢ Er zitten een heel stel nieuwe spruiten aan die plant. 2. (groente) een uitloper van de spruitkool Bressica ♢ We hebben lekker spruitjes gegeten. 3. overdrachtelij...

spruit - zelfstandig naamwoord 1. kleine kropjes kool die aan een stengel groeien ♢ we eten spuitjes vanavond 2. jonge stengel met bladeren ♢ er zaten allemaal spruiten aan de aardappels ...

een stengel met zijn bijbehorende bladen.

Spruit - eind van touw, staaldraad of ketting waarvan beide kanten belegd zijn, zodanig dat er een bocht in getrokken kan worden. De krachten op de spruit uitgeoefend, worden nu over beide punten verdeeld. Vindt o.a. toepassing bij het houarituig van de 16 m2klasse, waarbij de hanepootloper over de spruit of hanepoot loopt.

Spruit - zie M. W. Bossinade.

loot, uitloper; kind, afstammeling; stroom, riviertjie, sytak van rivier; gespruit, lote maak; afstam.

Dit woord werd in de plantk. ingevoerd ter vertaling van het Duitse Sprosz, waarmede A. BRAUN het geheel van stengel en bladeren, als eenheid tegenover de wortel aanduidde. In het dagelijks leven (ook wel in de plantk.) wordt s. thans vaak als syn. van loot gebruikt.