slaan - onregelmatig werkwoord
1. klappen geven
♢ hij sloeg de hond toen die niet luisterde
1. een bal over het net slaan
[naar de andere kant ervan]
2. de maat slaan
[de maat aangeven met armbewegingen]
3. ze is daar niet weg te slaan
[ze is er altijd bij]
2. waar het over gaat
♢ zijn opmerking sloeg op mij
1. dat slaat nergens op
[dat is onzin]
3. een dreunend geluid maken
♢ de grote klok slaat drie uur
Algemene uitdrukkingen:
1. ik sla me er wel doorheen
[ik red het wel]
Onregelmatig werkwoord: slaan
ik sla
jij/u slaat
hij/zij slaat
wij/zij/jullie slaan
ik/jij/u/hij/zij sloeg
wij/zij/jullie sloegen
hij heeft geslagen
de/het/een geslagen ....
slaand, slaande
Synoniemen
meppen
Gepubliceerd op 14-11-2017
slaan
betekenis & definitie