schim - zelfstandig naamwoord
1. spookachtige figuur, die je niet duidelijk kunt zien
♢ we zagen een schim langs het raam gaan
1. eruitzien als een schim
[er bleek en ongezond uitzien]
Zelfstandig naamwoord: schim
de schim
de schimmen
het schimmetje
Gepubliceerd op 14-11-2017
schim
betekenis & definitie